Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. stauen:
  2. Stauen:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. stauen:
    • Wiktionary:
      stauen → stauen


Duits

Uitgebreide vertaling voor stauen (Duits) in het Nederlands

stauen:

stauen werkwoord (staue, staust, staut, staute, stautet, gestaut)

  1. stauen
    stouwen
    • stouwen werkwoord (stouw, stouwt, stouwde, stouwden, gestouwd)
  2. stauen
  3. stauen (aufstauen)
    voortstuwen; stuwen; opstuwen
    • voortstuwen werkwoord (stuw voort, stuwt voort, stuwde voort, stuwden voort, voortgestuwd)
    • stuwen werkwoord (stuw, stuwt, stuwde, stuwden, gestuwd)
    • opstuwen werkwoord (stuw op, stuwt op, stuwde op, stuwden op, opgestuwd)

Conjugations for stauen:

Präsens
  1. staue
  2. staust
  3. staut
  4. stauen
  5. staut
  6. stauen
Imperfekt
  1. staute
  2. stautest
  3. staute
  4. stauten
  5. stautet
  6. stauten
Perfekt
  1. habe gestaut
  2. hast gestaut
  3. hat gestaut
  4. haben gestaut
  5. habt gestaut
  6. haben gestaut
1. Konjunktiv [1]
  1. staue
  2. stauest
  3. staue
  4. stauen
  5. stauet
  6. stauen
2. Konjunktiv
  1. staute
  2. stautest
  3. staute
  4. stauten
  5. stautet
  6. stauten
Futur 1
  1. werde stauen
  2. wirst stauen
  3. wird stauen
  4. werden stauen
  5. werdet stauen
  6. werden stauen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stauen
  2. würdest stauen
  3. würde stauen
  4. würden stauen
  5. würdet stauen
  6. würden stauen
Diverses
  1. stau!
  2. staut!
  3. stauen Sie!
  4. gestaut
  5. stauend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stauen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voortstuwen Anfeuern; Anspornen; Antreiben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opstuwen aufstauen; stauen
stouwen stauen
stuwen aufstauen; stauen antreiben; drängen; forttreiben; vor sich hertreiben; vorwärtstreiben
voortstuwen aufstauen; stauen antreiben; drängen; forttreiben; vor sich hertreiben; vorwärtstreiben
zich verdringen stauen

Wiktionary: stauen

stauen
verb
  1. -
  2. Ladungsgüter in ein Behältnis packen

Cross Translation:
FromToVia
stauen accumuleren; ophopen; opeenhopen accumuler — Accumuler

Stauen:

Stauen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Stauen (Stagnation; Stillstand; Verstopfung; Stauung; Stockung)
    de stagnatie; de stuwing
    • stagnatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stuwing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. Stauen
    verstouwing

Vertaal Matrix voor Stauen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stagnatie Stagnation; Stauen; Stauung; Stillstand; Stockung; Verstopfung Sperrung; Stagnation; Stauung
stuwing Stagnation; Stauen; Stauung; Stillstand; Stockung; Verstopfung
verstouwing Stauen