Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- vereinfachen:
-
Wiktionary:
- vereinfachen → vergemakkelijken
- vereinfachen → vereenvoudigen, versimpelen
Duits
Uitgebreide vertaling voor vereinfachen (Duits) in het Nederlands
vereinfachen:
vereinfachen werkwoord (vereinfache, vereinfachst, vereinfacht, vereinfachte, vereinfachtet, vereinfacht)
-
vereinfachen (simplifizieren)
vereenvoudigen; vergemakkelijken; simplificeren; bemakkelijken; versoberen-
vereenvoudigen werkwoord (vereenvoudig, vereenvoudigt, vereenvoudigde, vereenvoudigden, vereenvoudigd)
-
vergemakkelijken werkwoord (vergemakkelijk, vergemakkelijkt, vergemakkelijkte, vergemakkelijkten, vergemakkelijkt)
-
simplificeren werkwoord (simplificeer, simplificeert, simplificeerde, simplificeerden, gesimplifeerd)
-
Conjugations for vereinfachen:
Präsens
- vereinfache
- vereinfachst
- vereinfacht
- vereinfachen
- vereinfacht
- vereinfachen
Imperfekt
- vereinfachte
- vereinfachtest
- vereinfachte
- vereinfachten
- vereinfachtet
- vereinfachten
Perfekt
- habe vereinfacht
- hast vereinfacht
- hat vereinfacht
- haben vereinfacht
- habt vereinfacht
- haben vereinfacht
1. Konjunktiv [1]
- vereinfache
- vereinfachest
- vereinfache
- vereinfachen
- vereinfachet
- vereinfachen
2. Konjunktiv
- vereinfachte
- vereinfachtest
- vereinfachte
- vereinfachten
- vereinfachtet
- vereinfachten
Futur 1
- werde vereinfachen
- wirst vereinfachen
- wird vereinfachen
- werden vereinfachen
- werdet vereinfachen
- werden vereinfachen
1. Konjunktiv [2]
- würde vereinfachen
- würdest vereinfachen
- würde vereinfachen
- würden vereinfachen
- würdet vereinfachen
- würden vereinfachen
Diverses
- vereinfach!
- vereinfacht!
- vereinfachen Sie!
- vereinfacht
- vereinfachend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor vereinfachen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| bemakkelijken | simplifizieren; vereinfachen | |
| simplificeren | simplifizieren; vereinfachen | |
| vereenvoudigen | simplifizieren; vereinfachen | |
| vergemakkelijken | simplifizieren; vereinfachen | |
| versoberen | simplifizieren; vereinfachen |
Synoniemen voor "vereinfachen":
Wiktionary: vereinfachen
vereinfachen
Cross Translation:
verb
-
iets eenvoudiger of makkelijker maken
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • vereinfachen | → vereenvoudigen; versimpelen | ↔ simplify — to make simpler |