Duits

Uitgebreide vertaling voor verwickeln (Duits) in het Nederlands

verwickeln:

verwickeln werkwoord (verwickele, verwickelst, verwickelt, verwickelte, verwickeltet, verwickelt)

  1. verwickeln
    verwikkelen
    • verwikkelen werkwoord (verwikkel, verwikkelt, verwikkelde, verwikkelden, verwikkeld)
  2. verwickeln (ergreifen; packen; greifen; )
    grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten; klauwen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
    • vangen werkwoord (vang, vangt, ving, vingen, gevangen)
    • verstrikken werkwoord (verstrik, verstrikt, verstrikte, verstrikten, verstrikt)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • klauwen werkwoord (klauw, klauwt, klauwde, klauwden, geklauwd)
  3. verwickeln (erschweren; komplizieren)
    compliceren; moeilijk maken; ingewikkeld maken
    • compliceren werkwoord (compliceer, compliceert, compliceerde, compliceerden, gecompliceerd)
    • moeilijk maken werkwoord (maak moeilijk, maakt moeilijk, maakte moeilijk, maakten moeilijk, moeilijk gemaakt)
    • ingewikkeld maken werkwoord (maak ingewikkeld, maakt ingewikkeld, maakte ingewikkeld, maakten ingewikkeld, ingewikkeld gemaakt)

Conjugations for verwickeln:

Präsens
  1. verwickele
  2. verwickelst
  3. verwickelt
  4. verwickelen
  5. verwickelt
  6. verwickelen
Imperfekt
  1. verwickelte
  2. verwickeltest
  3. verwickelte
  4. verwickelten
  5. verwickeltet
  6. verwickelten
Perfekt
  1. habe verwickelt
  2. hast verwickelt
  3. hat verwickelt
  4. haben verwickelt
  5. habt verwickelt
  6. haben verwickelt
1. Konjunktiv [1]
  1. verwickele
  2. verwickelest
  3. verwickele
  4. verwickelen
  5. verwickelet
  6. verwickelen
2. Konjunktiv
  1. verwickelte
  2. verwickeltest
  3. verwickelte
  4. verwickelten
  5. verwickeltet
  6. verwickelten
Futur 1
  1. werde verwickeln
  2. wirst verwickeln
  3. wird verwickeln
  4. werden verwickeln
  5. werdet verwickeln
  6. werden verwickeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verwickeln
  2. würdest verwickeln
  3. würde verwickeln
  4. würden verwickeln
  5. würdet verwickeln
  6. würden verwickeln
Diverses
  1. verwickel!
  2. verwickelt!
  3. verwickelen Sie!
  4. verwickelt
  5. verwickelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verwickeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grijpen Arestieren
vatten Begreifen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compliceren erschweren; komplizieren; verwickeln
erbij betrekken hinzuziehen
grijpen abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten anfassen; anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; festhalten; grapschen; greifen; klemmen; krallen; packen; wegkappern; zugreifen; zulangen
ingewikkeld maken erschweren; komplizieren; verwickeln
klauwen abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten
moeilijk maken erschweren; komplizieren; verwickeln komplizieren
pakken abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten anwenden; bekommen; benutzen; erfassen; gebrauchen; handhaben; hantieren; holen; nehmen; packen; verwenden
vangen abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten abfangen; bestricken; etwas bekommen; fesseln; grabbeln; greifen; hervorholen
vatten abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten anpacken; begreifen; einsperren; fassen; fesseln; festgreifen; festnehmen; greifen; packen; verhaften
verstrikken abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten
verwikkelen verwickeln
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij betrekken verwickeln
verwikkelen verwickeln

Synoniemen voor "verwickeln":

  • hineinziehen; im Netz fangen; verketten; verstricken
  • hineinziehen; involvieren
  • verheddern; verwirren; den Faden verlieren; durcheinander kommen

Wiktionary: verwickeln


Cross Translation:
FromToVia
verwickeln betrekken; verstrikken; verwarren; verwikkelen empêtrerengager dans des entraves, dans ce qui gêner. — note Il se dit proprement parler des pieds, des jambes.
verwickeln betrekken; verstrikken; verwarren; verwikkelen entortillerenvelopper un objet dans quelque chose que l’on tortiller ou tortiller quelque chose autour d’un objet.
verwickeln impliceren; insluiten impliquerenvelopper, engager, en parlant d’un crime ou de quelque affaire fâcheux.