Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: vorhergehend

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: vorhergehend

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

vorhergehend:
- vooropgaand; voorafgaand; inleidend; voorgaand; vooruitgaand
vorhergehen:
- voorliggen; een voorsprong hebben; voorafgaan; vooropgaan
Wiktionary:
- vorhergehend → vorig, verleden, voorafgaand, voorgaand, vroeger
- vorhergehen → laten voorbijgaan, passen

Duits

Uitgebreide vertaling voor vorhergehend (Duits) in het Nederlands

vorhergehend:

vorhergehend bijvoeglijk naamwoord

vorhergehend (vorangehend; vorig; früher)
vooropgaand; voorafgaand; inleidend; voorgaand
- vooropgaand bijvoeglijk naamwoord
- voorafgaand bijvoeglijk naamwoord
- inleidend bijvoeglijk naamwoord
- voorgaand bijvoeglijk naamwoord
vorhergehend (früher; vorangehend; vorig)
vooropgaand; vooruitgaand
- vooropgaand bijvoeglijk naamwoord
- vooruitgaand bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor vorhergehend:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inleidend	früher; vorangehend; vorhergehend; vorig	einführend
voorafgaand	früher; vorangehend; vorhergehend; vorig	einführend
voorgaand	früher; vorangehend; vorhergehend; vorig	einführend
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vooropgaand	früher; vorangehend; vorhergehend; vorig
vooruitgaand	früher; vorangehend; vorhergehend; vorig

Wiktionary: vorhergehend

Cross Translation:

From	To	Via
• vorhergehend	→ vorig	↔ previous — prior
• vorhergehend	→ verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger	↔ précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.

vorhergehen:

vorhergehen werkwoord (gehe vorher, gehst vorher, geht vorher, gang vorher, ganget vorher, vorhergegangen)

vorhergehen (vorangehen; vorausgehen)
voorliggen; een voorsprong hebben
- voorliggen werkwoord
- een voorsprong hebben werkwoord
vorhergehen (vorausgehen; vorangehen)
voorafgaan; vooropgaan
- voorafgaan werkwoord (ga vooraf, gaat vooraf, ging vooraf, gingen vooraf, voorafgegaan)
- vooropgaan werkwoord (ga voorop, gaat voorop, ging voorop, gingen voorop, voorop gegaan)

Conjugations for vorhergehen:

Präsens

gehe vorher
gehst vorher
geht vorher
gehen vorher
geht vorher
gehen vorher

Imperfekt

gang vorher
gangest vorher
gang vorher
gangen vorher
ganget vorher
gangen vorher

Perfekt

bin vorhergegangen
bist vorhergegangen
ist vorhergegangen
sind vorhergegangen
seid vorhergegangen
sind vorhergegangen

1. Konjunktiv [1]

gehe vorher
gehest vorher
gehe vorher
gehen vorher
gehet vorher
gehen vorher

2. Konjunktiv

gänge vorher
gängest vorher
gänge vorher
gängen vorher
gänget vorher
gängen vorher

Futur 1

werde vorhergehen
wirst vorhergehen
wird vorhergehen
werden vorhergehen
werdet vorhergehen
werden vorhergehen

1. Konjunktiv [2]

würde vorhergehen
würdest vorhergehen
würde vorhergehen
würden vorhergehen
würdet vorhergehen
würden vorhergehen

Diverses

geh vorher!
geht vorher!
gehen Sie vorher!
vorhergegangen
vorhergehend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vorhergehen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
een voorsprong hebben	vorangehen; vorausgehen; vorhergehen
voorafgaan	vorangehen; vorausgehen; vorhergehen
voorliggen	vorangehen; vorausgehen; vorhergehen
vooropgaan	vorangehen; vorausgehen; vorhergehen

Wiktionary: vorhergehen

Cross Translation:

From	To	Via
• vorhergehen	→ laten voorbijgaan; passen	↔ forego — to precede