Duits

Uitgebreide vertaling voor wägen (Duits) in het Nederlands

wagen:

wagen werkwoord (wage, wagst, wagt, wagte, wagtet, gewagt)

  1. wagen (sich getrauen; riskieren; sich trauen; sich wagen)
    riskeren; wagen; durven; avonturen
    • riskeren werkwoord (riskeer, riskeert, riskeerde, riskeerden, geriskeerd)
    • wagen werkwoord (waag, waagt, waagde, waagden, gewaagd)
    • durven werkwoord (durf, durft, durfde, durfden, gedurfd)
    • avonturen werkwoord
  2. wagen (riskieren; sich wagen; sich trauen)

Conjugations for wagen:

Präsens
  1. wage
  2. wagst
  3. wagt
  4. wagen
  5. wagt
  6. wagen
Imperfekt
  1. wagte
  2. wagtest
  3. wagte
  4. wagten
  5. wagtet
  6. wagten
Perfekt
  1. habe gewagt
  2. hast gewagt
  3. hat gewagt
  4. haben gewagt
  5. habt gewagt
  6. haben gewagt
1. Konjunktiv [1]
  1. wage
  2. wagest
  3. wage
  4. wagen
  5. waget
  6. wagen
2. Konjunktiv
  1. wagte
  2. wagtest
  3. wagte
  4. wagten
  5. wagtet
  6. wagten
Futur 1
  1. werde wagen
  2. wirst wagen
  3. wird wagen
  4. werden wagen
  5. werdet wagen
  6. werden wagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde wagen
  2. würdest wagen
  3. würde wagen
  4. würden wagen
  5. würdet wagen
  6. würden wagen
Diverses
  1. wag!
  2. wagt!
  3. wagen Sie!
  4. gewagt
  5. wagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor wagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avonturen Abenteuer; Geschick; Schicksale
durven Mut haben; Wagen; sich Getrauen
wagen Auto; Fahrzeug; Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Mut haben; Personenwagen; Pferdewagen; Vehikel; Wagen; Zugmaschine; sich Getrauen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avonturen riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen
avonturieren riskieren; sich trauen; sich wagen; wagen
durven riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen
riskeren riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen
wagen riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen

Synoniemen voor "wagen":

  • aus dem Fenster lehnen; auf schmalem Grat wandern; in tiefes Wasser gehen; mutig sein; Risiko auf sich nehmen; riskieren; trauen
  • herantrauen; antesten; ausprobieren; austesten; erproben; hineinschnuppern; probieren; sein Glück versuchen; testen; versuchen
  • wiegen; wägen
  • seinen Mut zusammennehmen; sich ein Herz fassen; sich trauen; sich überwinden; über seinen Schatten springen

Wiktionary: wagen

wagen
verb
  1. Moed hebben
  2. ~ te de moed hebben iets te doen
  3. een poging ondernemen

Cross Translation:
FromToVia
wagen wagen; durven dare — to have courage
wagen kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen; zich vermetelen aventurerhasarder, mettre à l’aventure.
wagen wagen hasarderrisquer, exposer à la fortune, exposer au péril.
wagen kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen; bestaan; durven; zich vermetelen oser — Avoir la hardiesse, l’audace de dire, de faire quelque chose.
wagen kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen risquerhasarder, exposer à un danger possible, à une chance douteux.

Wagen:

Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Wagen (Auto; Fahrzeug; Personenwagen)
    de auto; de wagen; het vehikel; de kar
    • auto [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vehikel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kar [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Wagen (Zugmaschine; Vehikel; Gefährt; Fuhrwerk; Karren)
    het vehikel; het voertuig; de rijtuig; de wagen; de kar
    • vehikel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voertuig [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rijtuig [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kar [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Wagen (Kinderwagen)
    de kinderwagen
  4. der Wagen (Wägelchen; Karre; Rollwagen; Karren)
    het karretje; het wagentje
  5. der Wagen (Pferdewagen)
    de wagen; paardenwagen

Wagen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Wagen (Mut haben; sich Getrauen)
    durven; de wagen
    • durven [znw.] zelfstandig naamwoord
    • wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Wagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
auto Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen
durven Mut haben; Wagen; sich Getrauen
kar Auto; Fahrzeug; Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Personenwagen; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel
karretje Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen
kinderwagen Kinderwagen; Wagen
paardenwagen Pferdewagen; Wagen
rijtuig Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Eisenbahnwagen; Eisenbahnwagon; Kutsche; Zugwagon
vehikel Auto; Fahrzeug; Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Personenwagen; Vehikel; Wagen; Zugmaschine
voertuig Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Fahrzeug
wagen Auto; Fahrzeug; Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Mut haben; Personenwagen; Pferdewagen; Vehikel; Wagen; Zugmaschine; sich Getrauen
wagentje Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
durven riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen
wagen riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen

Synoniemen voor "Wagen":


Wiktionary: Wagen

Wagen
noun
  1. een van de wagens van trein of tram
  2. een auto

Cross Translation:
FromToVia
Wagen auto; wagen; automobiel car — automobile, a vehicle steered by a driver
Wagen wagon carriage — railroad car
Wagen wagen wagon — cart
Wagen rijtuig; vehikel; voertuig; wagen bagnole — France|fr (familier, fr) voiture, automobile.
Wagen karretje; kar; handkar; wagen; tank; vechtwagen charchariot élevé.
Wagen karretje; kar; handkar; wagen chariot — À classer.
Wagen karretje; kar; handkar; wagen charrettevoiture à deux roues, avec deux ridelles et deux limons.
Wagen wagen; rijtuig voiture — Caisse sur roues
Wagen wagen; auto voiture — Automobile
Wagen wagon; spoorwagen wagon — Véhicule de chemin de fer

Ü-Wagen:


Synoniemen voor "Ü-Wagen":



Wiktionary: wägen

wägen
verb
  1. schweizerisch, sonst veraltet oder fachsprachlich, transitiv: das Gewicht von etwas mit einer Waage bestimmen
  2. gehoben, transitiv: die Vor- und Nachteile betrachten, bevor man eine Entscheidung trifft

Cross Translation:
FromToVia
wägen wegen; zwaar zijn; het gewicht bepalen; afwegen peserappuyer fortement sur une chose, faire sentir son poids.

Verwante vertalingen van wägen



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wägen (Nederlands) in het Duits

wagen:

wagen werkwoord (waag, waagt, waagde, waagden, gewaagd)

  1. wagen (durven; riskeren; avonturen)
    wagen; riskieren; sich trauen; sich getrauen; sich wagen
    • wagen werkwoord (wage, wagst, wagt, wagte, wagtet, gewagt)
    • riskieren werkwoord (riskiere, riskierst, riskiert, riskierte, riskiertet, riskiert)
    • sich trauen werkwoord (traue mich, traust dich, traut sich, traute sich, trautet euch, sich getraut)
    • sich getrauen werkwoord (getraue mich, getraust dich, getraut sich, getraute sich, getrautet euch, sich getraut)
    • sich wagen werkwoord (wage mich, wagst dich, wagt sich, wagte sich, wagtet euch, sich gewagt)

Conjugations for wagen:

o.t.t.
  1. waag
  2. waagt
  3. waagt
  4. wagen
  5. wagen
  6. wagen
o.v.t.
  1. waagde
  2. waagde
  3. waagde
  4. waagden
  5. waagden
  6. waagden
v.t.t.
  1. heb gewaagd
  2. hebt gewaagd
  3. heeft gewaagd
  4. hebben gewaagd
  5. hebben gewaagd
  6. hebben gewaagd
v.v.t.
  1. had gewaagd
  2. had gewaagd
  3. had gewaagd
  4. hadden gewaagd
  5. hadden gewaagd
  6. hadden gewaagd
o.t.t.t.
  1. zal wagen
  2. zult wagen
  3. zal wagen
  4. zullen wagen
  5. zullen wagen
  6. zullen wagen
o.v.t.t.
  1. zou wagen
  2. zou wagen
  3. zou wagen
  4. zouden wagen
  5. zouden wagen
  6. zouden wagen
diversen
  1. waag!
  2. waagt!
  3. gewaagd
  4. wagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de wagen (auto; vehikel; kar)
    Auto; Fahrzeug; der Personenwagen; der Wagen
    • Auto [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fahrzeug [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Personenwagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de wagen (paardenwagen)
    der Pferdewagen; der Wagen
  3. de wagen (durven)
    Mut haben; Wagen; sich Getrauen
  4. de wagen (vehikel; voertuig; rijtuig; kar)
    der Wagen; Vehikel; Gefährt; Fuhrwerk; die Zugmaschine; der Karren
    • Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Vehikel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gefährt [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fuhrwerk [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Zugmaschine [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Karren [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auto auto; kar; vehikel; wagen
Fahrzeug auto; kar; vehikel; wagen boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig; voertuig
Fuhrwerk kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Gefährt kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen handkar; kar
Karren kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen handkar; kar; karretje; vrachtkar; wagentje
Mut haben durven; wagen
Personenwagen auto; kar; vehikel; wagen
Pferdewagen paardenwagen; wagen
Vehikel kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Wagen auto; durven; kar; paardenwagen; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen karretje; kinderwagen; wagentje
Zugmaschine kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
sich Getrauen durven; wagen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riskieren avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
sich getrauen avonturen; durven; riskeren; wagen aandurven
sich trauen avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
sich wagen avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
wagen avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
- durven

Verwante woorden van "wagen":


Synoniemen voor "wagen":


Antoniemen van "wagen":


Verwante definities voor "wagen":

  1. je niet door angst of onzekerheid laten tegenhouden1
    • hij waagde het toch naar huis te rijden met die gladheid1
  2. vervoermiddel dat bestaat uit een kar of bak met vier wielen1
    • de baby ligt in de kinderwagen1

Wiktionary: wagen

wagen
noun
  1. een auto
verb
  1. een poging ondernemen

Cross Translation:
FromToVia
wagen Auto; Wagen; Automobil; PKW car — automobile, a vehicle steered by a driver
wagen wagen dare — to have courage
wagen riskieren dare — to brave or face up to
wagen setzen; Spiel gamble(transitive) to risk something for potential gain
wagen Wagen wagon — cart
wagen riskieren; wagen; kühn sein; wagemutig sein; unerschrocken sein; draufgängerisch sein; sich erkühnen; sich wagen; sich erdreisten; sich die Frechheit herausnehmen aventurerhasarder, mettre à l’aventure.
wagen Karre; Fuhrwerk; Gefährt; Wagen bagnole — France|fr (familier, fr) voiture, automobile.
wagen Fuder; Fuhre; Karren; Wagen; Fuhrwerk; Förderwagen; Hund; Hunt; Laufkatze charchariot élevé.
wagen Einkaufswagen; Karren; Wagen; Fuhrwerk; Fuhre; Förderwagen; Hund; Laufkatze; Fuder; Hunt chariot — À classer.
wagen Karre; Karren; Fuder; Fuhre; Wagen; Fuhrwerk; Förderwagen; Hund; Hunt; Laufkatze charrettevoiture à deux roues, avec deux ridelles et deux limons.
wagen wagen; sich erkühnen hasarderrisquer, exposer à la fortune, exposer au péril.
wagen riskieren; wagen; kühn sein; wagemutig sein; unerschrocken sein; draufgängerisch sein; sich erkühnen; sich wagen; sich erdreisten; sich die Frechheit herausnehmen oser — Avoir la hardiesse, l’audace de dire, de faire quelque chose.
wagen riskieren; wagen risquerhasarder, exposer à un danger possible, à une chance douteux.
wagen Wagen voiture — Caisse sur roues
wagen Wagen; Auto voiture — Automobile

wägen vorm van waag:

waag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de waag (weegschaal; bascule; balans)
    die Waage
    • Waage [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de waag (weegbrug)
    die Brückenwaage; die Waage
  3. de waag (weeghuis)
    die Stadtwaage; die Waage
    • Stadtwaage [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Waage [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor waag:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Brückenwaage waag; weegbrug
Stadtwaage waag; weeghuis
Waage balans; bascule; waag; weegbrug; weeghuis; weegschaal

Verwante woorden van "waag":


Wiktionary: waag


Cross Translation:
FromToVia
waag Risiko; Wagnis; Unsicherheit; Ungewißheit aléa — désuet|fr chance bonne ou mauvaise.
waag Risiko; Wagnis risquepossibilité d’un événement négatif, péril possible, hasard dangereux.

Verwante vertalingen van wägen