Duits

Uitgebreide vertaling voor zapfen (Duits) in het Nederlands

zapfen:

zapfen werkwoord (zapfe, zapfst, zapft, zapfte, zapftet, gezapft)

  1. zapfen (abnehmen; abzapfen)
    biertappen; tappen
  2. zapfen (abzapfen; abnehmen)
    tappen; aftappen
    • tappen werkwoord (tap, tapt, tapte, tapten, getapt)
    • aftappen werkwoord (tap af, tapt af, tapte af, tapten af, afgetapt)
  3. zapfen (umfüllen; abzapfen)
    overhevelen; overtappen
    • overhevelen werkwoord (hevel over, hevelt over, hevelde over, hevelden over, overgeheveld)
    • overtappen werkwoord (tap over, tapt over, tapte over, tapten over, overgetapt)

Conjugations for zapfen:

Präsens
  1. zapfe
  2. zapfst
  3. zapft
  4. zapfen
  5. zapft
  6. zapfen
Imperfekt
  1. zapfte
  2. zapftest
  3. zapfte
  4. zapften
  5. zapftet
  6. zapften
Perfekt
  1. habe gezapft
  2. hast gezapft
  3. hat gezapft
  4. haben gezapft
  5. habt gezapft
  6. haben gezapft
1. Konjunktiv [1]
  1. zapfe
  2. zapfest
  3. zapfe
  4. zapfen
  5. zapfet
  6. zapfen
2. Konjunktiv
  1. zapfte
  2. zapftest
  3. zapfte
  4. zapften
  5. zapftet
  6. zapften
Futur 1
  1. werde zapfen
  2. wirst zapfen
  3. wird zapfen
  4. werden zapfen
  5. werdet zapfen
  6. werden zapfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zapfen
  2. würdest zapfen
  3. würde zapfen
  4. würden zapfen
  5. würdet zapfen
  6. würden zapfen
Diverses
  1. zapf!
  2. zapft!
  3. zapfen Sie!
  4. gezapft
  5. zapfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zapfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftappen Drainieren
biertappen Abfüllung; Abzapfen
tappen Abfüllung; Abzapfen; Kräne
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftappen abnehmen; abzapfen; zapfen
biertappen abnehmen; abzapfen; zapfen
overhevelen abzapfen; umfüllen; zapfen
overtappen abzapfen; umfüllen; zapfen
tappen abnehmen; abzapfen; zapfen einschenken; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken


Zapfen:

Zapfen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Zapfen (Bolz; Stift; Keil; )
    de pin; de pen; de klem
    • pin [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pen [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klem [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Zapfen (Eiszapfen; Zacke)
    de ijspegel
    • ijspegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. der Zapfen (Kegel)
    de conus
    • conus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zapfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conus Kegel; Zapfen
ijspegel Eiszapfen; Zacke; Zapfen
klem Bolz; Feder; Flaum; Griffel; Keil; Nadel; Nagel; Pflock; Spieß; Stift; Zapfen Klammer; Klammerhaken; Klemme; Klemmhefter; Zange
pen Bolz; Feder; Flaum; Griffel; Keil; Nadel; Nagel; Pflock; Spieß; Stift; Zapfen Bleistift; Füller; Füllfeder; Füllfederhalter; Kugelschreiber; Kuli; Schreibestift; Stift
pin Bolz; Feder; Flaum; Griffel; Keil; Nadel; Nagel; Pflock; Spieß; Stift; Zapfen Anstecknadel; Haarnadel; Nadel; Pflock; Spange; Stecknadel; Zelthering; kleine Nadel
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klem festsitzend; verklemmt

Synoniemen voor "Zapfen":


Wiktionary: Zapfen


Cross Translation:
FromToVia
Zapfen cruciaal; doorslaggevend pivotal — being of crucial importance; central, key
Zapfen kraan tap — device to dispense liquid
Zapfen kraan; tap; tapkraan robinet — Pièce servant à retenir un fluide.