Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: zurückprallen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: zurückprallen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. zurückprallen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zurückprallen (Duits) in het Nederlands

zurückprallen:

zurückprallen werkwoord (pralle zurück, prallst zurück, prallt zurück, prallte zurück, pralltet zurück, zurückgeprallt)

  1. zurückprallen (abprallen)
    afstuiten
    • afstuiten werkwoord (stuit af, stuitte af, stuitten af, afgestuit)
  2. zurückprallen (zurückspringen; zurückschlagen)
    terugspringen
    • terugspringen werkwoord (spring terug, springt terug, sprong terug, sprongen terug, teruggesprongen)
  3. zurückprallen (zurückschrecken; zurückzucken; zurückfahren; zurückscheuen; zurückzaudern)
    terugdeinzen; achteruitgaan; terugschrikken; terugwijken; achteruitdeinzen
    • terugdeinzen werkwoord (deins terug, deinst terug, deinste terug, deinsten terug, teruggedeinst)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • terugschrikken werkwoord (schrik terug, schrikt terug, schrok terug, schrokken terug, teruggeschrokken)
    • terugwijken werkwoord (wijk terug, wijkt terug, week terug, weken terug, teruggeweken)
    • achteruitdeinzen werkwoord (deins achteruit, deinst achteruit, deinsde achteruit, deinsden achteruit, achteruitgedeinsd)
  4. zurückprallen
    terugstuiten
    • terugstuiten werkwoord (stuit terug, stuitte terug, stuitten terug, teruggestuit)

Conjugations for zurückprallen:

Präsens
  1. pralle zurück
  2. prallst zurück
  3. prallt zurück
  4. prallen zurück
  5. prallt zurück
  6. prallen zurück
Imperfekt
  1. prallte zurück
  2. pralltest zurück
  3. prallte zurück
  4. prallten zurück
  5. pralltet zurück
  6. prallten zurück
Perfekt
  1. habe zurückgeprallt
  2. hast zurückgeprallt
  3. hat zurückgeprallt
  4. haben zurückgeprallt
  5. habt zurückgeprallt
  6. haben zurückgeprallt
1. Konjunktiv [1]
  1. pralle zurück
  2. prallest zurück
  3. pralle zurück
  4. prallen zurück
  5. prallet zurück
  6. prallen zurück
2. Konjunktiv
  1. prallte zurück
  2. pralltest zurück
  3. prallte zurück
  4. prallten zurück
  5. pralltet zurück
  6. prallten zurück
Futur 1
  1. werde zurückprallen
  2. wirst zurückprallen
  3. wird zurückprallen
  4. werden zurückprallen
  5. werdet zurückprallen
  6. werden zurückprallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zurückprallen
  2. würdest zurückprallen
  3. würde zurückprallen
  4. würden zurückprallen
  5. würdet zurückprallen
  6. würden zurückprallen
Diverses
  1. prall zurück!
  2. prallt zurück!
  3. prallen Sie zurück!
  5. zurückgeprallt
  6. zurückprallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zurückprallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan Abfallen; Abnehmen; Schwächer werden; Vermindern
afstuiten Abprallen; Abrutschen; Einsinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitdeinzen zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken
achteruitgaan zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken abarten; abbauen; abnehmen; abschwächen; aus der Art schlagen; ausarten; degenerieren; entarten; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; heruntermachen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verderben; vergehen; verknappen; verleiden; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen; zusammengehen
afstuiten abprallen; zurückprallen
terugdeinzen zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken
terugschrikken zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken
terugspringen zurückprallen; zurückschlagen; zurückspringen
terugstuiten zurückprallen
terugwijken zurückfahren; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken

Synoniemen voor "zurückprallen":


Wiktionary: zurückprallen

zurückprallen
verb
  1. een min of meer elastische botsing ondergaan







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0251 seconde
Page rendered in 1.0 seconds