Duits

Uitgebreide vertaling voor übergeben (Duits) in het Nederlands

übergeben:

übergeben werkwoord (übergebe, übergibst, übergibt, übergab, übergabt, übergegeben)

  1. übergeben (erbrechen; kotzen; spucken; )
    vomeren; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken
    • vomeren werkwoord (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
  2. übergeben (übertragen; delegieren)
    overdragen; delegeren
    • overdragen werkwoord (overdraag, overdraagt, overdroeg, overdroegen, overdragen)
    • delegeren werkwoord (delegeer, delegeert, delegeerde, delegeerden, gedelegeerd)
  3. übergeben (überlassen; abtreten; abgeben; abstehen)
    afstaan; overgeven
    • afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
  4. übergeben (aufgeben; ergeben; überliefern)
    overgeven; strijd opgeven
  5. übergeben (kaitulieren; ausliefern; aushändigen)
    capituleren; opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren
    • capituleren werkwoord (capituleer, capituleert, capituleerde, capituleerden, gecapituleerd)
    • opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
    • zich overgeven werkwoord
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • uitleveren werkwoord (lever uit, levert uit, leverde uit, leverden uit, uitgeleeefd)
  6. übergeben (speien; spucken; brechen; )
    spugen; spuwen
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)

Conjugations for übergeben:

Präsens
  1. übergebe
  2. übergibst
  3. übergibt
  4. übergeben
  5. übergebt
  6. übergeben
Imperfekt
  1. übergab
  2. übergabst
  3. übergab
  4. übergaben
  5. übergabt
  6. übergaben
Perfekt
  1. habe übergegeben
  2. hast übergegeben
  3. hat übergegeben
  4. haben übergegeben
  5. habt übergegeben
  6. haben übergegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. übergebe
  2. übergebest
  3. übergebe
  4. übergeben
  5. übergebet
  6. übergeben
2. Konjunktiv
  1. übergäbe
  2. übergäbest
  3. übergäbe
  4. übergäben
  5. übergäbest
  6. übergäben
Futur 1
  1. werde übergeben
  2. wirst übergeben
  3. wird übergeben
  4. werden übergeben
  5. werdet übergeben
  6. werden übergeben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde übergeben
  2. würdest übergeben
  3. würde übergeben
  4. würden übergeben
  5. würdet übergeben
  6. würden übergeben
Diverses
  1. übergeb!
  2. übergebt!
  3. übergeben Sie!
  4. übergegeben
  5. übergebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor übergeben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan Ablieferung; Liefern; Lieferung
braken Erbrechen; Kotzen
delegeren Abordnen
kotsen Erbrechen; Kotzen
opgeven Anfragen; Anmelden; Anzeigen
overgeven Abgeben; Erbrechen; Kotzen; sich Übergeben
spugen Erbrechen; Kotzen
spuwen Erbrechen; Kotzen; Spucken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan abgeben; abstehen; abtreten; übergeben; überlassen
braken erbrechen; ergeben; herauswürgen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben erbrechen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken
capituleren aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben aufgeben; kapitulieren
delegeren delegieren; übergeben; übertragen abordnen; delegieren; ermächtigen
kotsen erbrechen; ergeben; herauswürgen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben erbrechen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken
opgeven aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben abfallen; abhängen; abkoppeln; abtrennen; anmelden; aufgeben; ausfallen; ausscheiden; die Hoffnung aufgeben; einschreiben; eintragen; entkoppeln; etwas aufgeben; in den Sack hauen; kapitulieren; loshaken; loskoppeln; opfern; verzichten; zurücktreten
overdragen delegieren; übergeben; übertragen
overgeven abgeben; abstehen; abtreten; aufgeben; aushändigen; ausliefern; erbrechen; ergeben; herauswürgen; kaitulieren; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben; überlassen; überliefern darreichen; erbrechen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; kotzen; reichen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken
spugen brechen; erbrechen; ergeben; herauswürgen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben erbrechen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken
spuwen brechen; erbrechen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben erbrechen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken
strijd opgeven aufgeben; ergeben; übergeben; überliefern
uitbraken erbrechen; ergeben; herauswürgen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben erbrechen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken
uitleveren aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben
vomeren erbrechen; ergeben; herauswürgen; kotzen; sich erbrechen; sich übergeben; speien; spucken; übergeben
zich overgeven aushändigen; ausliefern; kaitulieren; übergeben anvertrauen; aufgeben; ergeben; kapitulieren

Synoniemen voor "übergeben":


Wiktionary: übergeben

übergeben
verb
  1. in de handen van een ander geven

Cross Translation:
FromToVia
übergeben overgeven hand over — to relinquish control or possession
übergeben overgeven; braken; kotsen vomit — to regurgitate the contents of a stomach
übergeben schenken; geven; doneren; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; aangeven; aanreiken; doorbrengen; verdrijven; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; opbrengen; toebrengen; toekennen; verlenen donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
übergeben overzetten; translateren; vertalen traduire — Faire la traduction d’un texte ou de paroles ou de tout document depuis une langue vers une autre langue.

Verwante vertalingen van übergeben