Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Ablesen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ablesen (Duits) in het Nederlands

Ablesen:

Ablesen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Ablesen (Lesen; Lektüre)
    lezen
    • lezen [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. Ablesen
    aflezen; oplezen
    • aflezen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • oplezen [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. Ablesen (Vorlesung; Lektüre; Verlesung; Bibellesung; Lesefutter)
    schriftlezing

Vertaal Matrix voor Ablesen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflezen Ablesen
lezen Ablesen; Lektüre; Lesen
oplezen Ablesen
schriftlezing Ablesen; Bibellesung; Lektüre; Lesefutter; Verlesung; Vorlesung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflezen ablesen; auslesen; auswählen; bekanntgeben; bekanntmachen; herauspicken; heraussuchen; sichten; sieben; sortieren; verkündigen; verlesen; veröffentlichen
lezen lesen
oplezen bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen