Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Anhäufen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anhäufen (Duits) in het Nederlands

Anhäufen:

Anhäufen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anhäufen (Erhöhen)
    het verhogen; ophopen; opaarden
    • verhogen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ophopen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • opaarden [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. Anhäufen (Ansammeln)
    opstapelen; cumuleren; opeenhopen

Vertaal Matrix voor Anhäufen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cumuleren Anhäufen; Ansammeln
opaarden Anhäufen; Erhöhen
opeenhopen Anhäufen; Ansammeln
ophopen Anhäufen; Erhöhen Aufstapeln; Stapeln
opstapelen Anhäufen; Ansammeln
verhogen Anhäufen; Erhöhen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cumuleren anhäufen; kumulieren
opeenhopen anhäufen; ansammeln; aufhäufen; aufstapeln; häufen; sammeln; sich häufen; stapeln; versammeln; zusammendrängen
ophopen hineinfressen; hinunterschlucken; verbeißen
opstapelen anhäufen; aufhäufen; aufstapeln; hineinfressen; hinunterschlucken; häufen; sich häufen; stapeln; verbeißen
verhogen anhäufen; aufhöhen; aufschütten; erheben; erhöhen; heben; steigern

Wiktionary: Anhäufen


Cross Translation:
FromToVia
Anhäufen samenscholing; opeenhoping; opeenstapeling; accumulatie accumulationaction d’accumuler, en parlant des choses physiques et les choses morales.