Arbeitspause in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Arbeitspause:
- pauze; tussenpoos; onderbreking; middagpauze; lunch; schaftuur; schafttijd; lunchpauze; lunchtijd; lunchuur; rustpauze; verpozing; etenstijd; werkpauze

Duits

Uitgebreide vertaling voor Arbeitspause (Duits) in het Nederlands

die Arbeitspause (Unterbrechung; Pause; Mittagspause; Ruhepause; Erholung; Ausspannung; Essenszeit; Entspannung)
de pauze; de tussenpoos; de onderbreking
- pauze [de ~] zelfstandig naamwoord
- tussenpoos [de ~] zelfstandig naamwoord
- onderbreking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Arbeitspause (Mittagspause)
de middagpauze; de lunch; het schaftuur; de schafttijd; de lunchpauze; de lunchtijd
- middagpauze [de ~] zelfstandig naamwoord
- lunch [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- schaftuur [het ~] zelfstandig naamwoord
- schafttijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- lunchpauze [de ~] zelfstandig naamwoord
- lunchtijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
die Arbeitspause (Mittagspause)
het lunchuur
- lunchuur [het ~] zelfstandig naamwoord
die Arbeitspause (Ruhepause; Pause; Schulpause; Entspannung; Erholung; Unterbrechung; Mittagspause)
de onderbreking; de pauze; de rustpauze; de verpozing; de tussenpoos
- onderbreking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- pauze [de ~] zelfstandig naamwoord
- rustpauze [de ~] zelfstandig naamwoord
- verpozing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tussenpoos [de ~] zelfstandig naamwoord
die Arbeitspause (Essenszeit; Mittagspause)
de etenstijd
- etenstijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
die Arbeitspause (Pause)
de werkpauze
- werkpauze [de ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
etenstijd	Arbeitspause; Essenszeit; Mittagspause
lunch	Arbeitspause; Mittagspause	Frühstück; Lunch; Mittagessen
lunchpauze	Arbeitspause; Mittagspause
lunchtijd	Arbeitspause; Mittagspause	Essenszeit; Mittagspause
lunchuur	Arbeitspause; Mittagspause
middagpauze	Arbeitspause; Mittagspause
onderbreking	Arbeitspause; Ausspannung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung	Aufschub; Enthaltsamkeit; Enthaltung; Interruption; Unterbrechung; Verschiebung; Verzicht; Verzögerung
pauze	Arbeitspause; Ausspannung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung	Pause
rustpauze	Arbeitspause; Entspannung; Erholung; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung	Erholungspause; Pause; Ruhepause
schafttijd	Arbeitspause; Mittagspause
schaftuur	Arbeitspause; Mittagspause
tussenpoos	Arbeitspause; Ausspannung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung	Interim; Zwischenraum; Zwischenzeit
verpozing	Arbeitspause; Entspannung; Erholung; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung	Entspannung; Erholungspause; Pause; Ruhepause
werkpauze	Arbeitspause; Pause