Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Dienstbarkeit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Dienstbarkeit (Duits) in het Nederlands

Dienstbarkeit:

Dienstbarkeit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Dienstbarkeit (Zuvorkommendheit; Dienstbereitschaft; Gefügigkeit; )
    de voorkomendheid; gedienstige handeling; de dienst; de gedienstigheid

Vertaal Matrix voor Dienstbarkeit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dienst Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit Dienst; Dienstpflicht; Dienststelle; Gefälligkeit; Gottesdienst; Gunst; Institut; Messe; Schenkung; Sold; Spende; Stelle; Stiftung; Zuwendung
gedienstige handeling Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit
gedienstigheid Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit Dienstfertigkeit; Hilfsbereitschaft
voorkomendheid Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit

Synoniemen voor "Dienstbarkeit":


Wiktionary: Dienstbarkeit


Cross Translation:
FromToVia
Dienstbarkeit gebruiksrecht; servituut easement — legal right to use another person's property