Duits

Uitgebreide vertaling voor Dienstfertigkeit (Duits) in het Nederlands

Dienstfertigkeit:

Dienstfertigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Dienstfertigkeit (Hilfsbereitschaft)
    de dienstbaarheid; de gedienstigheid; de dienstvaardigheid
  2. die Dienstfertigkeit (Hilfsbereitschaft; Dienstbereitschaft)
    de behulpzaamheid; de hulpvaardigheid; dienstwilligheid
  3. die Dienstfertigkeit (Zuvorkommendheit; Dienstbereitschaft; Dienstbarkeit; )
    de voorkomendheid; gedienstige handeling; de dienst; de gedienstigheid

Vertaal Matrix voor Dienstfertigkeit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behulpzaamheid Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Hilfsbereitschaft
dienst Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit Dienst; Dienstpflicht; Dienststelle; Gefälligkeit; Gottesdienst; Gunst; Institut; Messe; Schenkung; Sold; Spende; Stelle; Stiftung; Zuwendung
dienstbaarheid Dienstfertigkeit; Hilfsbereitschaft
dienstvaardigheid Dienstfertigkeit; Hilfsbereitschaft
dienstwilligheid Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Hilfsbereitschaft
gedienstige handeling Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit
gedienstigheid Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Hilfsbereitschaft; Wohlwollen; Zuvorkommendheit
hulpvaardigheid Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Hilfsbereitschaft
voorkomendheid Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Wohlwollen; Zuvorkommendheit