Duits

Uitgebreide vertaling voor Einsturz (Duits) in het Nederlands

Einsturz:

Einsturz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Einsturz (Verlust; Schäden; Schädigung; Einstürze)
    het verlies; het verliezen
  2. der Einsturz (Zusammenbruch; Zusammensturz; Fall)
    de debacle; de ineenstorting; ineenzakking; de instorting
  3. der Einsturz (Einstürzen)
    de instortingen; de ineenstortingen
  4. der Einsturz (Einbruch; Zusammenbruch; Zusammensturz)
    de inzakking
  5. der Einsturz (Rückfall; Zusammenbruch; Depression; )
    de achteruitgang; de inzinking

Vertaal Matrix voor Einsturz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgang Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch Niedergang; Rückgang; Untergang; Verfall
debacle Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz Fall; Untergang; Zusammenbruch
het verliezen Einsturz; Einstürze; Schäden; Schädigung; Verlust
ineenstorting Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz
ineenstortingen Einsturz; Einstürzen
ineenzakking Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz
instorting Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz Einstürzen; Hinfallen; Niederfallen
instortingen Einsturz; Einstürzen Einstürze; Zusammenbrüche
inzakking Einbruch; Einsturz; Zusammenbruch; Zusammensturz
inzinking Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Zusammenbruch
verlies Einsturz; Einstürze; Schäden; Schädigung; Verlust Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße; Nachteil; Niederlage; Schade; Schaden; Schlappe; Verlieren; Verlust

Synoniemen voor "Einsturz":