Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Ersparnis:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ersparnis (Duits) in het Nederlands

Ersparnis:

Ersparnis [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Ersparnis (Guthaben; Besitz; Kredit; )
    de activa; de baten; het tegoed; het bezit
    • activa [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • baten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • tegoed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezit [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Ersparnis (Spargroschen; Guthaben)
    de spaarpenningen; het spaargeld; spaarcentjes
  3. die Ersparnis (Ersparung; Einsparung; Aussparung)
    de kostenverlaging; de bezuiniging
  4. die Ersparnis

Vertaal Matrix voor Ersparnis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activa Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Aktiva; Anlage; Bestand; Posten
baten Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Segen; Vorteile
bezit Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit Besitztum; Eigentum; Recht
bezuiniging Aussparung; Einsparung; Ersparnis; Ersparung Einsparung; Kostenersparnis; Rückgang; Senkung; Verminderung; Verringerung
kostenverlaging Aussparung; Einsparung; Ersparnis; Ersparung
spaarcentjes Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
spaargeld Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
spaarpenningen Ersparnis; Guthaben; Spargroschen
tegoed Besitz; Besitztum; Eigentum; Ersparnis; Guthaben; Habe; Kredit
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
spaartegoed Ersparnis

Wiktionary: Ersparnis

Ersparnis
noun
  1. meist im Plural: angesammeltes, aber nicht ausgegebenes Geld
  2. Verringerung des Aufwands bei unverändertem Ertrag