Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Hotel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hotel (Duits) in het Nederlands

Hotel:

Hotel [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Hotel (Gasthof; Hotelbetrieb; Hotelgewerbe; )
    het hotel; de herberg
    • hotel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • herberg [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. Hotel (Pension; Gasthof; Gästezimmer; )
    het pension
    • pension [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hotel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
herberg Fremdenzimmer; Gasthof; Gastzimmer; Gästezimmer; Hotel; Hotelbetrieb; Hotelgewerbe Gasthaus; Gaststätte; Gastwirtschaft; Herberge; Hotelherberge
hotel Fremdenzimmer; Gasthof; Gastzimmer; Gästezimmer; Hotel; Hotelbetrieb; Hotelgewerbe
pension Fremdenzimmer; Gasthof; Gastzimmer; Gästezimmer; Hotel; Hotelbetrieb; Pension

Synoniemen voor "Hotel":


Wiktionary: Hotel

Hotel
noun
  1. Beherbergungsbetrieb, der neben Raum zur Unterbringung, Verpflegung und Aufenthalt von Gast auch über eine Rezeption verfügt

Cross Translation:
FromToVia
Hotel hotel hôtel — Établissement d’hébergement