Schnecke in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Schnecke:
- slak; huisjesslak; koffiekoek; krul; haarkrul; transportschroef
Wiktionary:
- Schnecke → slak
- Schnecke → stoot, fien, griet, krul, slak, huisjesslak, naaktslak

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schnecke (Duits) in het Nederlands

die Schnecke (Gartenschnecke)
de slak; de huisjesslak
- slak [de ~] zelfstandig naamwoord
- huisjesslak [de ~] zelfstandig naamwoord
die Schnecke (Kaffeegebäck)
de koffiekoek
- koffiekoek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
die Schnecke (Haarlocke; Schwung; Locke; Spirale; Kringel; Welle; Schnitzel; Splitter; Schuppe; Span; Schnörkel)
de krul; de haarkrul
- krul [de ~] zelfstandig naamwoord
- haarkrul [de ~] zelfstandig naamwoord
die Schnecke
transportschroef
- transportschroef [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
haarkrul	Haarlocke; Kringel; Locke; Schnecke; Schnitzel; Schnörkel; Schuppe; Schwung; Span; Spirale; Splitter; Welle
huisjesslak	Gartenschnecke; Schnecke
koffiekoek	Kaffeegebäck; Schnecke
krul	Haarlocke; Kringel; Locke; Schnecke; Schnitzel; Schnörkel; Schuppe; Schwung; Span; Spirale; Splitter; Welle	Haarlocke; Locke; Löckchen; Pissoir; Schnörkel; öffentliche Toilette
slak	Gartenschnecke; Schnecke	Drückeberger; Drückebergerin; Faseler; Faselhans; Faulenzer; Faulpelz; Metallschlacke; Nachzügler; Nörgler; Quasselstrippe; Salzsack; Trödelliese; Trödler; Zauderer
transportschroef	Schnecke

Schnecke

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Schnecke	→ stoot; fien; griet	↔ chick — young woman
• Schnecke	→ krul	↔ scroll — end of a violin
• Schnecke	→ slak; huisjesslak	↔ snail — any animal of the class Gastropoda having a shell
• Schnecke	→ slak; huisjesslak	↔ escargot — Animal
• Schnecke	→ slak; naaktslak	↔ limace — mollusque gastéropode, à coquille plate très réduite, de forme allonger.
• Schnecke	→ slak; huisjesslak	↔ limaçon — mollusque gastéropode, dont le corps est dans une coquille en forme d’hélice.
• Schnecke	→ griet; fien; stoot	↔ nana — Femme