Sprachgewandtheit in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Sprachgewandtheit:
- spreekvaardigheid; taalvaardigheid; taalbeheersing; welbespraaktheid; welsprekendheid; fijnbespraaktheid
Wiktionary:
- Sprachgewandtheit → taalvaardigheid

Duits

Uitgebreide vertaling voor Sprachgewandtheit (Duits) in het Nederlands

die Sprachgewandtheit (Sprachfertigkeit)
de spreekvaardigheid
- spreekvaardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Sprachgewandtheit (Sprachbeherrschung)
de taalvaardigheid; de taalbeheersing
- taalvaardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- taalbeheersing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Sprachgewandtheit (Redegewandtheit; Beredsamkeit)
de welbespraaktheid; de welsprekendheid; fijnbespraaktheid
- welbespraaktheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- welsprekendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- fijnbespraaktheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fijnbespraaktheid	Beredsamkeit; Redegewandtheit; Sprachgewandtheit
spreekvaardigheid	Sprachfertigkeit; Sprachgewandtheit
taalbeheersing	Sprachbeherrschung; Sprachgewandtheit
taalvaardigheid	Sprachbeherrschung; Sprachgewandtheit
welbespraaktheid	Beredsamkeit; Redegewandtheit; Sprachgewandtheit
welsprekendheid	Beredsamkeit; Redegewandtheit; Sprachgewandtheit

Sprachgewandtheit

noun

de vaardigheid van een vlot gebruik van de taal
- taalvaardigheid → Sprachkenntnisse; Sprachgewandtheit