Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal abfaulen

Vertaal abfaulen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abfaulen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abfaulen (Duits) in het Nederlands

abfaulen:

abfaulen werkwoord (faule ab, faulst ab, fault ab, faulte ab, faultet ab, abgefault)

  1. abfaulen (wegfaulen; verfaulen; faulen)
    bederven; vergaan; rotten; verrotten; wegrotten
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • rotten werkwoord (rot, rotte, rotten, gerot)
    • verrotten werkwoord (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten werkwoord (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
  2. abfaulen (wegfaulen; ausfaulen; verfaulen)
    ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten; verteren
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • rotten werkwoord (rot, rotte, rotten, gerot)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • verrotten werkwoord (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten werkwoord (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
  3. abfaulen
    afrotten
    • afrotten werkwoord (rot af, rott af, rotte af, rotten af, afgerot)

Conjugations for abfaulen:

Präsens
  1. faule ab
  2. faulst ab
  3. fault ab
  4. faulen ab
  5. fault ab
  6. faulen ab
Imperfekt
  1. faulte ab
  2. faultest ab
  3. faulte ab
  4. faulten ab
  5. faultet ab
  6. faulten ab
Perfekt
  1. habe abgefault
  2. hast abgefault
  3. hat abgefault
  4. haben abgefault
  5. habt abgefault
  6. haben abgefault
1. Konjunktiv [1]
  1. faule ab
  2. faulest ab
  3. faule ab
  4. faulen ab
  5. faulet ab
  6. faulen ab
2. Konjunktiv
  1. faulte ab
  2. faultest ab
  3. faulte ab
  4. faulten ab
  5. faultet ab
  6. faulten ab
Futur 1
  1. werde abfaulen
  2. wirst abfaulen
  3. wird abfaulen
  4. werden abfaulen
  5. werdet abfaulen
  6. werden abfaulen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abfaulen
  2. würdest abfaulen
  3. würde abfaulen
  4. würden abfaulen
  5. würdet abfaulen
  6. würden abfaulen
Diverses
  1. faul ab!
  2. fault ab!
  3. faulen Sie ab!
  5. abgefault
  6. abfaulend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abfaulen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrotten Abfaulen
bederven Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
ontbinden Auflösen; Zerfallen
vergaan Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
verrotten Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrotten abfaulen
bederven abfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen abnehmen; beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; fertigmachen; ruinieren; verderben; vergällen; verhunzen; verkommen; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verseuchen; zerbrechen; zerschlagen; zerstören; zertrümmern; zurückgehen; zurücklaufen
ontbinden abfaulen; ausfaulen; verfaulen; wegfaulen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufheben; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
rotten abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen
vergaan abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen ablaufen; scheitern; sinken; untergehen; verfallen; vergehen; verkommen; verstreichen; vorbei gehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
verrotten abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen vergehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
verteren abfaulen; ausfaulen; verfaulen; wegfaulen abnutzen; abtragen; aufbrauchen; auftragen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; konsumieren; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vergehen; vertragen; verwirken; verzehren; zehren; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen; überdauern; überstehen
wegrotten abfaulen; ausfaulen; faulen; verfaulen; wegfaulen vergehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan faul; ranzig; schlecht; stinkend; stinkig; verdorben; verfault; vergammelt; verrotet







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0314 seconde
Page rendered in 1.0 seconds