Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal abschieben

Vertaal abschieben van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abschieben:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abschieben (Duits) in het Nederlands

abschieben:

abschieben werkwoord (schiebe ab, schiebst ab, schiebt ab, schob ab, schobt ab, abgeschoben)

  1. abschieben (abweisen)
    wegsturen; afwimpelen; afschepen
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • afwimpelen werkwoord (wimpel af, wimpelt af, wimpelde af, wimpelden af, afgewimpeld)
    • afschepen werkwoord (scheep af, scheept af, scheepte af, scheepten af, afgescheept)
  2. abschieben
    afschuiven
    • afschuiven werkwoord (schuif af, schuift af, schoof af, schoven af, afgeshoven)
  3. abschieben (entlassen; feuern; zurückweisen; )
    ontslaan; wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen
    • ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • ontheffen werkwoord (onthef, ontheft, onthief, onthieven, ontheven)
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • uitsturen werkwoord (stuur uit, stuurt uit, stuurde uit, stuurden uit, uitgestuurd)
  4. abschieben (zur Seite schieben; wegschieben)
    terzijde schuiven
    • terzijde schuiven werkwoord (schuif terzijde, schuift terzijde, schoof terzijde, schoven terzijde, terzijde geschoven)
  5. abschieben (ausweisen)
    uitwijzen
    • uitwijzen werkwoord (wijs uit, wijst uit, wees uit, wezen uit, uitgewezen)

Conjugations for abschieben:

Präsens
  1. schiebe ab
  2. schiebst ab
  3. schiebt ab
  4. schieben ab
  5. schiebt ab
  6. schieben ab
Imperfekt
  1. schob ab
  2. achobst ab
  3. schob ab
  4. schoben ab
  5. schobt ab
  6. schoben ab
Perfekt
  1. habe abgeschoben
  2. hast abgeschoben
  3. hat abgeschoben
  4. haben abgeschoben
  5. habt abgeschoben
  6. haben abgeschoben
1. Konjunktiv [1]
  1. schiebe ab
  2. schiebest ab
  3. schiebe ab
  4. schieben ab
  5. schiebet ab
  6. schieben ab
2. Konjunktiv
  1. schöbe ab
  2. schöbest ab
  3. schöbe ab
  4. schöben ab
  5. schöbet ab
  6. schöben ab
Futur 1
  1. werde abschieben
  2. wirst abschieben
  3. wird abschieben
  4. werden abschieben
  5. werdet abschieben
  6. werden abschieben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abschieben
  2. würdest abschieben
  3. würde abschieben
  4. würden abschieben
  5. würdet abschieben
  6. würden abschieben
Diverses
  1. schieb ab!
  2. schiebt ab!
  3. schieben Sie ab!
  5. abgeschoben
  6. abschiebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abschieben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschuiven Abschieben; Wegschieben
afwimpelen Ablehnung; Abwimmeln
ontslaan Abdanken; Kündigen
verzenden Abschicken; Absenden; Postzustellung
wegsturen Abschicken; Absenden; Postzustellung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschepen abschieben; abweisen
afschuiven abschieben
afwimpelen abschieben; abweisen abschlagen; enthalten; sich enthalten
ontheffen ablehnen; abschieben; abweisen; entlassen; feuern; suspendieren; verabschieden; zurückweisen entbinden; entheben; entlassen; erlassen; freisprechen; freistellen; jemanden von einer Verpflichtung entbinden; suspendieren
ontslaan ablehnen; abschieben; abweisen; entlassen; feuern; suspendieren; verabschieden; zurückweisen
terzijde schuiven abschieben; wegschieben; zur Seite schieben
uitsturen ablehnen; abschieben; abweisen; entlassen; feuern; suspendieren; verabschieden; zurückweisen
uitwijzen abschieben; ausweisen ausstossen; verbannen
verzenden ablehnen; abschieben; abweisen; entlassen; feuern; suspendieren; verabschieden; zurückweisen E-Mail senden; abfertigen; abschicken; absenden; disponieren; einreichen; einschicken; einsenden; schicken; senden; verschicken; versenden; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zusenden
wegsturen ablehnen; abschieben; abweisen; entlassen; feuern; suspendieren; verabschieden; zurückweisen abschicken; absenden; einschicken; einsenden; schicken; verschicken; versenden; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zusenden
wegzenden ablehnen; abschieben; abweisen; entlassen; feuern; suspendieren; verabschieden; zurückweisen abschicken; absenden; einschicken; einsenden; schicken; verschicken; versenden; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zusenden

Synoniemen voor "abschieben":


Wiktionary: abschieben

Cross Translation:
FromToVia
• abschieben → deporteren; uitzetten ↔ deport — to evict, especially from a country







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0321 seconde
Page rendered in 1.0 seconds