Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. anführen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor anführen (Duits) in het Nederlands

anführen:

anführen werkwoord (führe an, führst an, führt an, führte an, führtet an, angeführt)

  1. anführen (vorbringen; einbringen)
    aanvoeren; aandragen
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • aandragen werkwoord (draag aan, draagt aan, droeg aan, droegen aan, aangedragen)
  2. anführen (führen; leiten; dirigieren)
    leiden; besturen; aanvoeren; voorzitten; leiding geven; managen
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • besturen werkwoord (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • voorzitten werkwoord (zit voor, zat voor, zaten voor, voorgezeten)
    • leiding geven werkwoord
    • managen werkwoord (manage, managed, managde, managden, gemanaged)
  3. anführen (vorausgehen; vorwärtsgehen; vorwärtsfahren)
    vooruitgaan
    • vooruitgaan werkwoord (ga vooruit, gaat vooruit, ging vooruit, gingen vooruit, vooruit gegaan)

Conjugations for anführen:

Präsens
  1. führe an
  2. führst an
  3. führt an
  4. führen an
  5. führt an
  6. führen an
Imperfekt
  1. führte an
  2. führtest an
  3. führte an
  4. führten an
  5. führtet an
  6. führten an
Perfekt
  1. habe angeführt
  2. hast angeführt
  3. hat angeführt
  4. haben angeführt
  5. habt angeführt
  6. haben angeführt
1. Konjunktiv [1]
  1. führe an
  2. führest an
  3. führe an
  4. führen an
  5. führet an
  6. führen an
2. Konjunktiv
  1. führte an
  2. führtest an
  3. führte an
  4. führten an
  5. führtet an
  6. führten an
Futur 1
  1. werde anführen
  2. wirst anführen
  3. wird anführen
  4. werden anführen
  5. werdet anführen
  6. werden anführen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anführen
  2. würdest anführen
  3. würde anführen
  4. würden anführen
  5. würdet anführen
  6. würden anführen
Diverses
  1. führ an!
  2. führt an!
  3. führen Sie an!
  4. angeführt
  5. anführend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anführen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren Anführung; Führung; Leitung; Spitze; Vorausgehen; Vorgehen
besturen Regieren; Vorstände
vooruitgaan Fortschrittemachen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandragen anführen; einbringen; vorbringen
aanvoeren anführen; dirigieren; einbringen; führen; leiten; vorbringen anordnen; aufs Tapet bringen; aufwerfen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen; vorschlagen; zur Rede bringen; zur Sprache bringen
besturen anführen; dirigieren; führen; leiten administrieren; bewirtschaften; verwalten
leiden anführen; dirigieren; führen; leiten anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
leiding geven anführen; dirigieren; führen; leiten
managen anführen; dirigieren; führen; leiten bewältigen können; gewachsen sein
vooruitgaan anführen; vorausgehen; vorwärtsfahren; vorwärtsgehen
voorzitten anführen; dirigieren; führen; leiten

Synoniemen voor "anführen":


Wiktionary: anführen

anführen
verb
  1. bevel voeren over
  2. bijbrengen als bewijs
  3. beweren, verklaren

Cross Translation:
FromToVia
anführen citeren; noemen citer — juri|fr assigner à comparaître devant une juridiction civile ou religieux.
anführen gewag maken van; noemen; vermelden mentionnerciter, nommer ou indiquer, de vive voix ou par écrit.