Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal angebrannt

Vertaal angebrannt van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

angebrannt:
- geïrriteerd; prikkelbaar; aangebrand; pissig; geprikkeld; geërgerd
anbrennen:
- aanbranden
Wiktionary:
- anbrennen → aanbakken
- anbrennen → aanbranden, bepalen, bevestigen, fixeren, tuigeren, vastmaken, vaststellen, aansluiten, binden, vastbinden, verbinden, aanbinden, meren, onderbinden, vastleggen

Duits

Uitgebreide vertaling voor angebrannt (Duits) in het Nederlands

angebrannt:

angebrannt bijvoeglijk naamwoord

angebrannt (irritiert; verärgert; gereizt; erregt; reizbar; giftig)
geïrriteerd; prikkelbaar; aangebrand; pissig; geprikkeld; geërgerd
- geïrriteerd bijvoeglijk naamwoord
- prikkelbaar bijvoeglijk naamwoord
- aangebrand bijvoeglijk naamwoord
- pissig bijvoeglijk naamwoord
- geprikkeld bijvoeglijk naamwoord
- geërgerd bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor angebrannt:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aangebrand	angebrannt; erregt; gereizt; giftig; irritiert; reizbar; verärgert	empfindlich; leichterregbar; leichtpikiert
geprikkeld	angebrannt; erregt; gereizt; giftig; irritiert; reizbar; verärgert	agitiert; aufgebracht; aufgeregt; erhitzt; erregt; kribbelig; mißmutig; mißvergnügt; sauer; säuerlich; unwillig; unzufrieden; verdrießlich; verstimmt; verärgert; ärgerlich
geïrriteerd	angebrannt; erregt; gereizt; giftig; irritiert; reizbar; verärgert	agitiert; aufgeregt
pissig	angebrannt; erregt; gereizt; giftig; irritiert; reizbar; verärgert
prikkelbaar	angebrannt; erregt; gereizt; giftig; irritiert; reizbar; verärgert	reizbar; ärgerlich
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
geërgerd	angebrannt; erregt; gereizt; giftig; irritiert; reizbar; verärgert	agitiert; aufgeregt

angebrannt vorm van anbrennen:

anbrennen werkwoord (brenne an, brennst an, brennt an, brannte an, branntet an, angebrannt)

anbrennen
aanbranden
- aanbranden werkwoord (brand aan, brandt aan, brandde aan, brandden aan, aangebrand)

Conjugations for anbrennen:

Präsens

brenne an
brennst an
brennt an
brennen an
brennt an
brennen an

Imperfekt

brannte an
branntest an
brannte an
brannten an
branntet an
brannten an

Perfekt

bin angebrannt
bist angebrannt
ist angebrannt
sind angebrannt
seid angebrannt
sind angebrannt

1. Konjunktiv [1]

brenne an
brennest an
brenne an
brennen an
brennet an
brennen an

2. Konjunktiv

brennte an
brenntest an
brennte an
brennten an
brenntet an
brennten an

Futur 1

werde anbrennen
wirst anbrennen
wird anbrennen
werden anbrennen
werdet anbrennen
werden anbrennen

1. Konjunktiv [2]

würde anbrennen
würdest anbrennen
würde anbrennen
würden anbrennen
würdet anbrennen
würden anbrennen

Diverses

brenn an!
brennt an!
brennen Sie an!
angebrannt
anbrennend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anbrennen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanbranden	anbrennen

Synoniemen voor "anbrennen":

ankokeln; ansengen; versengen

Wiktionary: anbrennen

anbrennen

verb

door het bakken aankoeken, vasthechten
- aanbakken → anbrennen; ansetzen

Cross Translation:

From	To	Via
• anbrennen	→ aanbranden; bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; aansluiten; binden; vastbinden; verbinden; aanbinden; meren; onderbinden; vastleggen	↔ attacher — fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.