Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor ankurbeln (Duits) in het Nederlands

ankurbeln:

ankurbeln werkwoord (kurbele an, kurbelst an, kurbelt an, kurbelte an, kurbeltet an, angekurbelt)

  1. ankurbeln
    aanzwengelen; aanslingeren
    • aanzwengelen werkwoord
    • aanslingeren werkwoord (slinger aan, slingert aan, slingerde aan, slingerden aan, aangeslingerd)
  2. ankurbeln (anregen; stimulieren; ermutigen; )
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven werkwoord (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken werkwoord (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)

Conjugations for ankurbeln:

Präsens
  1. kurbele an
  2. kurbelst an
  3. kurbelt an
  4. kurbelen an
  5. kurbelt an
  6. kurbelen an
Imperfekt
  1. kurbelte an
  2. kurbeltest an
  3. kurbelte an
  4. kurbelten an
  5. kurbeltet an
  6. kurbelten an
Perfekt
  1. habe angekurbelt
  2. hast angekurbelt
  3. hat angekurbelt
  4. haben angekurbelt
  5. habt angekurbelt
  6. haben angekurbelt
1. Konjunktiv [1]
  1. kurbele an
  2. kurbelest an
  3. kurbele an
  4. kurbelen an
  5. kurbelet an
  6. kurbelen an
2. Konjunktiv
  1. kurbelte an
  2. kurbeltest an
  3. kurbelte an
  4. kurbelten an
  5. kurbeltet an
  6. kurbelten an
Futur 1
  1. werde ankurbeln
  2. wirst ankurbeln
  3. wird ankurbeln
  4. werden ankurbeln
  5. werdet ankurbeln
  6. werden ankurbeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ankurbeln
  2. würdest ankurbeln
  3. würde ankurbeln
  4. würden ankurbeln
  5. würdet ankurbeln
  6. würden ankurbeln
Diverses
  1. kurbel an!
  2. kurbelt an!
  3. kurbelen Sie an!
  4. angekurbelt
  5. ankurbelend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ankurbeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijven Anfeuern; Anschwemmen; Anspornen; Antreiben
aanslingeren Ankurbeln
aansporen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anspornung; Anstoßen; Antreiben
aanzwengelen Ankurbeln
opwekken Anstiften
stimuleren Anbauen; Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijven ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anschwemmen; spülen
aanslingeren ankurbeln
aansporen ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen animieren; anspornen; antreiben; ermuntern; ermutigen; fördern; motivieren; stimulieren
aanzwengelen ankurbeln
opkrikken ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
opwekken ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen aktivieren; anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; beleben; erhitzen; erregen; hervorrufen; kitzeln; knuddeln; kosen; neu beleben; neubeleben; prickeln; reanimieren; reizen; schmeicheln; stimulieren; wecken
prikkelen ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anfeuern; animieren; anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; jemand motivieren; kitzeln; knuddeln; kosen; motivieren; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren
stimuleren ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; anregen; anreizen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufreizen; aufwinden; bejauchzen; beleben; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; feiern; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; kitzeln; knuddeln; komplimentieren; kosen; motivieren; neubeleben; prickeln; reizen; schmeicheln; schüren; stimulieren; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen

Synoniemen voor "ankurbeln":