Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. anschmieren:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor anschmieren (Duits) in het Nederlands

anschmieren:

anschmieren werkwoord

  1. anschmieren (anschwatzen; aufschwätzen)
    aansmeren; aanpraten
    • aansmeren werkwoord (smeer aan, smeert aan, smeerde aan, smeerden aan, aangesmeerd)
    • aanpraten werkwoord (praat aan, praatte aan, praatten aan, aangepraat)
  2. anschmieren (beklecksen; beschmieren; verläumden; lästern)
    bevuilen; besmeren; bekladden; bevlekken; bemorsen
    • bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
    • besmeren werkwoord (besmeer, besmeert, besmeerde, besmeerden, besmeerd)
    • bekladden werkwoord (beklad, bekladt, bekladde, bekladden, beklad)
    • bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
    • bemorsen werkwoord (bemors, bemorst, bemorste, bemorsten, bemorst)

Vertaal Matrix voor anschmieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpraten anschmieren; anschwatzen; aufschwätzen aufreden; aufschwatzen
aansmeren anschmieren; anschwatzen; aufschwätzen aufreden; aufschwatzen
bekladden anschmieren; beklecksen; beschmieren; lästern; verläumden
bemorsen anschmieren; beklecksen; beschmieren; lästern; verläumden
besmeren anschmieren; beklecksen; beschmieren; lästern; verläumden
bevlekken anschmieren; beklecksen; beschmieren; lästern; verläumden beschmutzen; besudeln; den Glanz nehmen; leicht schmutzig werden
bevuilen anschmieren; beklecksen; beschmieren; lästern; verläumden beschmutzen; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verunreinigen

Synoniemen voor "anschmieren":


Wiktionary: anschmieren

anschmieren
verb
  1. iemand een veraderlijke streek leveren