Duits

Uitgebreide vertaling voor antun (Duits) in het Nederlands

antun:

antun werkwoord (tue an, tust an, tut an, tat an, tatet an, angetan)

  1. antun (betreffen; treffen; berühren; )
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  2. antun (bewirken; verursachen; auslösen; anstiften)
    veroorzaken; aandoen; berokkenen
    • veroorzaken werkwoord (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • berokkenen werkwoord (berokken, berokkent, berokkende, berokkenden, berokkend)
  3. antun
    kwaad doen; aandoen
    • kwaad doen werkwoord (doe kwaad, doet kwaad, deed kwaad, deden kwaad, kwaad gedaan)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
  4. antun (schaden)
    misdrijven; kwaad doen
    • misdrijven werkwoord (misdrijf, misdrijft, misdreef, misdreven, misdreven)
    • kwaad doen werkwoord (doe kwaad, doet kwaad, deed kwaad, deden kwaad, kwaad gedaan)
  5. antun (treffen; berühren; schlagen; )
    treffen; beroeren; raken
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren werkwoord (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)

Conjugations for antun:

Präsens
  1. tue an
  2. tust an
  3. tut an
  4. tuen an
  5. tut an
  6. tuen an
Imperfekt
  1. tat an
  2. tast an
  3. tat an
  4. taten an
  5. tatet an
  6. taten an
Perfekt
  1. habe angetan
  2. hast angetan
  3. hat angetan
  4. haben angetan
  5. habt angetan
  6. haben angetan
1. Konjunktiv [1]
  1. tue an
  2. tuest an
  3. tue an
  4. tuen an
  5. tuet an
  6. tuen an
2. Konjunktiv
  1. täte an
  2. tätest an
  3. täte an
  4. täten an
  5. tätet an
  6. täten an
Futur 1
  1. werde antun
  2. wirst antun
  3. wird antun
  4. werden antun
  5. werdet antun
  6. werden antun
1. Konjunktiv [2]
  1. würde antun
  2. würdest antun
  3. würde antun
  4. würden antun
  5. würdet antun
  6. würden antun
Diverses
  1. tu an!
  2. tut an!
  3. tuen Sie an!
  4. angetan
  5. antund
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor antun:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aangaan Betreffen
betreffen Betreffen
raken Treffen
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen anstiften; antun; auslösen; bewirken; verursachen ankleiden; anlegen; anrichten; anschalten; anziehen; einschalten; herbeiführen; kleiden; sichanziehen
aangaan antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen Belange haben; anfangen; angehen; anknöpfen; beginnen; betreffen; gehen um; starten
beroeren antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
berokkenen anstiften; antun; auslösen; bewirken; verursachen
betreffen antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen angehen; betreffen; gehen um
kwaad doen antun; schaden behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen
misdrijven antun; schaden
raken antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; berühren; bewegen; enden; hingelangen; hinkommen; rühren; treffen
treffen antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; begegnen; berühren; bewegen; enden; entgegen; hingelangen; hinkommen; rühren; sich treffen; treffen
veroorzaken anstiften; antun; auslösen; bewirken; verursachen anrichten; herbeiführen; hervorrufen; verursachen

Synoniemen voor "antun":

  • zumuten

Wiktionary: antun


Cross Translation:
FromToVia
antun aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
antun beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
antun aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
antun forceren; opdringen; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; aanslaan; belasten; belasting heffen op; veraccijnzen; dwingen; noodzaken; verplichten; zich opdringen imposer — Traductions à trier suivant le sens
antun bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
antun accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.