Duits

Uitgebreide vertaling voor anwachsen (Duits) in het Nederlands

anwachsen:

anwachsen werkwoord (wachse an, wächst an, wuchs an, wuchset an, angewuchsen)

  1. anwachsen (emporsteigen; steigen; zunehmen; anschwellen; schwellen)
    stijgen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen; aanwassen; omhoogstijgen
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • rijzen werkwoord (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)
    • omhoog rijzen werkwoord (rijs omhoog, rijst omhoog, rees omhoog, rezen omhoog, omhoog gerezen)
    • omhoog komen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • omhoogstijgen werkwoord (stijg omhoog, stijgt omhoog, steeg omhoog, stegen omhoog, omhooggestegen)
  2. anwachsen (sich vermehren)
    aangroeien; zich vermeerderen

Conjugations for anwachsen:

Präsens
  1. wachse an
  2. wächst an
  3. wächst an
  4. wachsen an
  5. wachst an
  6. wachsen an
Imperfekt
  1. wuchs an
  2. wuchsest an
  3. wuchs an
  4. wuchsen an
  5. wuchset an
  6. wuchsen an
Perfekt
  1. bin angewuchsen
  2. bist angewuchsen
  3. ist angewuchsen
  4. sind angewuchsen
  5. seid angewuchsen
  6. sind angewuchsen
1. Konjunktiv [1]
  1. wachse an
  2. wachsest an
  3. wachse an
  4. wachsen an
  5. wachset an
  6. wachsen an
2. Konjunktiv
  1. wüchse an
  2. wüchsest an
  3. wüchse an
  4. wüchsen an
  5. wüchset an
  6. wüchsen an
Futur 1
  1. werde anwachsen
  2. wirst anwachsen
  3. wird anwachsen
  4. werden anwachsen
  5. werdet anwachsen
  6. werden anwachsen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anwachsen
  2. würdest anwachsen
  3. würde anwachsen
  4. würden anwachsen
  5. würdet anwachsen
  6. würden anwachsen
Diverses
  1. wachs an!
  2. wachst an!
  3. wachsen Sie an!
  4. angewuchsen
  5. anwachsend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anwachsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwassen Anschwellen; Anwachsen
omhoog komen Emporkommen; Hinaufkommen
stijgen Abheben; Ansteigen; Ansteigung; Aufgehen; Emporsteigen; Hinaufsteigen; Steigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroeien anwachsen; sich vermehren anschwellen; ansteigen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen
aanwassen anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen anschwellen; ansteigen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen
omhoog komen anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen
omhoog rijzen anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen
omhoogstijgen anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern
rijzen anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen anschwellen; ansteigen; aufgehen; aufragen; aufstehen; aufsteigen; eintreten; emporkommen; emporragen; emporsteigen; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; ersteigen; gehen; gelangen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; sicher heben; sicherheben; steigen; treiben; wachsen; werden
stijgen anschwellen; anwachsen; emporsteigen; schwellen; steigen; zunehmen abheben; anschwellen; ansteigen; aufstocken; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; besteigen; emporsteigen; heraufsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen; hochsteigen; klettern; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen
zich vermeerderen anwachsen; sich vermehren

Synoniemen voor "anwachsen":


Wiktionary: anwachsen


Cross Translation:
FromToVia
anwachsen gedijen; groeien; toenemen; wassen; aanwassen; groter worden grandir — intransitif|fr devenir plus grand.