Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal auffrischen

Vertaal auffrischen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. auffrischen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor auffrischen (Duits) in het Nederlands

auffrischen:

auffrischen werkwoord (frische auf, frischt auf, frischte auf, frischtet auf, aufgefrischt)

  1. auffrischen (erfrischen; sich erholen; abkühlen; aufmöbeln)
    opfrissen; verfrissen; verkwikken; verkoelen; verlevendigen
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
    • verkoelen werkwoord (verkoel, verkoelt, verkoelde, verkoelden, verkoeld)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
  2. auffrischen (erblühen; ermuntern; erfrischen; erquicken)
    op adem komen; bijkomen
  3. auffrischen (erfrischen)
    opfrissen; verlevendigen; verfrissen; verkwikken
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
  4. auffrischen (erfrischen)
    verfrissen; verkwikken
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
  5. auffrischen (ermuntern; aufmuntern; erfrischen; )
    opfleuren; fleurig maken
  6. auffrischen
    frisser worden
    • frisser worden werkwoord (word frisser, wordt frisser, werd frisser, werden frisser, frisser geworden)
  7. auffrischen (erneuern; erfrischen; wechseln)
    verversen
    • verversen werkwoord (ververs, ververst, ververste, verversten, ververst)

Conjugations for auffrischen:

Präsens
  1. frische auf
  2. frischt auf
  3. frischt auf
  4. frischen auf
  5. frischt auf
  6. frischen auf
Imperfekt
  1. frischte auf
  2. frischtest auf
  3. frischte auf
  4. frischten auf
  5. frischtet auf
  6. frischten auf
Perfekt
  1. habe aufgefrischt
  2. hast aufgefrischt
  3. hat aufgefrischt
  4. haben aufgefrischt
  5. habt aufgefrischt
  6. haben aufgefrischt
1. Konjunktiv [1]
  1. frische auf
  2. frischest auf
  3. frische auf
  4. frischen auf
  5. frischet auf
  6. frischen auf
2. Konjunktiv
  1. frischete auf
  2. frischetest auf
  3. frischete auf
  4. frischeten auf
  5. frischetet auf
  6. frischeten auf
Futur 1
  1. werde auffrischen
  2. wirst auffrischen
  3. wird auffrischen
  4. werden auffrischen
  5. werdet auffrischen
  6. werden auffrischen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde auffrischen
  2. würdest auffrischen
  3. würde auffrischen
  4. würden auffrischen
  5. würdet auffrischen
  6. würden auffrischen
Diverses
  1. frisch auf!
  2. frischt auf!
  3. frischen Sie auf!
  5. aufgefrischt
  6. auffrischend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor auffrischen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verkoelen abkühlen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijkomen auffrischen; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken
fleurig maken auffrischen; aufkratzen; aufmuntern; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken
frisser worden auffrischen
op adem komen auffrischen; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken
opfleuren auffrischen; aufkratzen; aufmuntern; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken aufblühen; aufmuntern; entfalten; erblühen; ermuntern; vollen Wuchs erreichen
opfrissen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen
verfrissen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen
verkoelen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen abkühlen; erkaelten; kühlen
verkwikken abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen aufmuntern; ermuntern
verlevendigen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen aktivieren; beleben; neu beleben; reanimieren
verversen auffrischen; erfrischen; erneuern; wechseln

Synoniemen voor "auffrischen":


Wiktionary: auffrischen

Cross Translation:
FromToVia
• auffrischen → verfrissen ↔ refresh — To renew or revitalize







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0232 seconde
Page rendered in 1.0 seconds