Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal auspressen

Vertaal auspressen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. auspressen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor auspressen (Duits) in het Nederlands

auspressen:

auspressen bijvoeglijk naamwoord

  1. auspressen (ausquetschen; gesagt; ausgedrückt; ausreißen)
    uitgedrukt; uitgeknepen

auspressen werkwoord (presse aus, presst aus, presste aus, presstet aus, ausgepreßt)

  1. auspressen (pressen; ausdrücken; quetschen)
    persen; leegknijpen; uitpersen
    • persen werkwoord (pers, perst, perste, persten, geperst)
    • leegknijpen werkwoord
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  2. auspressen (ausnehmen; plündern)
    plunderen; uitzuigen; uitknijpen; leeghalen; uitpersen
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • uitzuigen werkwoord (zuig uit, zuigt uit, zoog uit, zogen uit, uitgezogen)
    • uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  3. auspressen (ausdrücken; ausquetschen)
    uitdrukken; uitknijpen; leegknijpen
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leegknijpen werkwoord

Conjugations for auspressen:

Präsens
  1. presse aus
  2. presst aus
  3. presst aus
  4. pressen aus
  5. presst aus
  6. pressen aus
Imperfekt
  1. presste aus
  2. presstest aus
  3. presste aus
  4. pressten aus
  5. presstet aus
  6. pressten aus
Perfekt
  1. habe ausgepreßt
  2. hast ausgepreßt
  3. hat ausgepreßt
  4. haben ausgepreßt
  5. habt ausgepreßt
  6. haben ausgepreßt
1. Konjunktiv [1]
  1. presse aus
  2. pressest aus
  3. presse aus
  4. pressen aus
  5. presset aus
  6. pressen aus
2. Konjunktiv
  1. pressete aus
  2. pressetest aus
  3. pressete aus
  4. presseten aus
  5. pressetet aus
  6. presseten aus
Futur 1
  1. werde auspressen
  2. wirst auspressen
  3. wird auspressen
  4. werden auspressen
  5. werdet auspressen
  6. werden auspressen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde auspressen
  2. würdest auspressen
  3. würde auspressen
  4. würden auspressen
  5. würdet auspressen
  6. würden auspressen
Diverses
  1. press aus!
  2. presst aus!
  3. pressen Sie aus!
  5. ausgepreßt
  6. auspressend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor auspressen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leeghalen ausnehmen; auspressen; plündern ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen
leegknijpen ausdrücken; auspressen; ausquetschen; pressen; quetschen
persen ausdrücken; auspressen; pressen; quetschen drücken; klemmen; quetschen
plunderen ausnehmen; auspressen; plündern abhandenmachen; ausplündern; ausrauben; entwenden; hinterziehen; klauen; plündern; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
uitdrukken ausdrücken; auspressen; ausquetschen ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken
uitknijpen ausdrücken; ausnehmen; auspressen; ausquetschen; plündern
uitpersen ausdrücken; ausnehmen; auspressen; plündern; pressen; quetschen
uitzuigen ausnehmen; auspressen; plündern aussaugen; leersaugen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitgedrukt ausgedrückt; auspressen; ausquetschen; ausreißen; gesagt
uitgeknepen ausgedrückt; auspressen; ausquetschen; ausreißen; gesagt

Synoniemen voor "auspressen":


Verwante vertalingen van auspressen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0374 seconde
Page rendered in 1.0 seconds