Duits

Uitgebreide vertaling voor beigefügt (Duits) in het Nederlands

beigefügt:

beigefügt bijvoeglijk naamwoord

  1. beigefügt (anbei; beigeschlossen)
    bijgesloten; bijgevoegd; bijgaand
  2. beigefügt (extra; beigeordnet)
    extra; toegevoegd
  3. beigefügt (beiliegend; anbei; beigeschlossen)
    inliggend

Vertaal Matrix voor beigefügt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijgaand anbei; beigefügt; beigeschlossen
bijgesloten anbei; beigefügt; beigeschlossen zugehörig
extra beigefügt; beigeordnet; extra
toegevoegd beigefügt; beigeordnet; extra
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijgevoegd anbei; beigefügt; beigeschlossen
inliggend anbei; beigefügt; beigeschlossen; beiliegend

Synoniemen voor "beigefügt":


Wiktionary: beigefügt

beigefügt
adjective
  1. in dezelfde verzending opgenomen

beigefügt vorm van beifügen:

beifügen werkwoord (füge bei, fügst bei, fügt bei, fügte bei, fügtet bei, beigefügt)

  1. beifügen (anschließen)
    aansluiten; bijvoegen
    • aansluiten werkwoord (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
  2. beifügen (zufügen)
    toevoegen; erbij doen; voegen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij doen werkwoord
    • voegen werkwoord (voeg, voegt, voegde, voegden, gevoegd)
  3. beifügen (hinzufügen; zufügen; zulegen; )
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten werkwoord
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen werkwoord (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen werkwoord (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  4. beifügen (hinzufügen; einschließen; schließen; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten werkwoord
  5. beifügen (hinzuzählen; hinzufügen; mitzählen; mitrechnen)
    toevoegen; erbij tellen; erbij optellen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • erbij optellen werkwoord (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
  6. beifügen (aufzählen; hinzufügen; addieren; )
    optellen; bijtellen; erbij tellen; bijrekenen
    • optellen werkwoord (tel op, telt op, telde op, telden op, opgeteld)
    • bijtellen werkwoord (tel bij, telt bij, telde bij, telden bij, bijgeteld)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • bijrekenen werkwoord (reken bij, rekent bij, rekende bij, rekenden bij, bijgerekend)
  7. beifügen (zufügen; hinzufügen; anfügen; )
    bijmengen; aan mengsel toevoegen

Conjugations for beifügen:

Präsens
  1. füge bei
  2. fügst bei
  3. fügt bei
  4. fügen bei
  5. fügt bei
  6. fügen bei
Imperfekt
  1. fügte bei
  2. fügtest bei
  3. fügte bei
  4. fügten bei
  5. fügtet bei
  6. fügten bei
Perfekt
  1. habe beigefügt
  2. hast beigefügt
  3. hat beigefügt
  4. haben beigefügt
  5. habt beigefügt
  6. haben beigefügt
1. Konjunktiv [1]
  1. füge bei
  2. fügest bei
  3. füge bei
  4. fügen bei
  5. füget bei
  6. fügen bei
2. Konjunktiv
  1. fügte bei
  2. fügtest bei
  3. fügte bei
  4. fügten bei
  5. fügtet bei
  6. fügten bei
Futur 1
  1. werde beifügen
  2. wirst beifügen
  3. wird beifügen
  4. werden beifügen
  5. werdet beifügen
  6. werden beifügen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beifügen
  2. würdest beifügen
  3. würde beifügen
  4. würden beifügen
  5. würdet beifügen
  6. würden beifügen
Diverses
  1. füg bei!
  2. fügt bei!
  3. fügen Sie bei!
  4. beigefügt
  5. beifügend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beifügen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijvoegen Aneinanderreihen; Anfügen
toevoegen Aneinanderreihen; Anfügen
voegen Fugen; Mauern; Mauern fugen; Ziegel mauern
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan mengsel toevoegen anfügen; beifügen; beigeben; beimischen; hineintun; hinzufügen; hinzukommen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen
aansluiten anschließen; beifügen anschließen
bijdoen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
bijmengen anfügen; beifügen; beigeben; beimischen; hineintun; hinzufügen; hinzukommen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen
bijrekenen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen
bijsluiten anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; zufügen; zugeben; zulegen
bijtellen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen
bijvoegen anfügen; anschließen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; zufügen; zugeben; zulegen anfügen
erbij doen beifügen; zufügen
erbij optellen beifügen; hinzufügen; hinzuzählen; mitrechnen; mitzählen
erbij tellen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; mitrechnen; mitzählen; zurechnen; zusammenzählen
erbij voegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
insluiten anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln einbetten; einhegen; einkreisen; einpferchen; einrahmen; einschließen; einsäumen; umfassen; umringen; umschließen
optellen addieren; anfügen; aufzählen; beifügen; beigeben; beilegen; hinzufügen; hinzuzählen; zurechnen; zusammenzählen vertikal addieren
toevoegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; hinzuzählen; mitrechnen; mitzählen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; zufügen; zugeben; zulegen anfügen; hinzufügen; komplettieren; vervollständigen
voegen beifügen; zufügen mauern

Synoniemen voor "beifügen":


Wiktionary: beifügen

beifügen
verb
  1. zu etwas dazulegen, mit etwas zusammen versenden
beifügen
verb
  1. als extra ergens aan toevoegen

Cross Translation:
FromToVia
beifügen bijvoegen; toevoegen append — To add, as an accessory
beifügen bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen adjoindre — À trier
beifügen eraan toevoegen; aanbouwen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ajoutermettre en plus.
beifügen aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
beifügen aanzetten; voordoen apposerposer, appliquer sur quelque chose.
beifügen aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.