Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal beschmutzen

Vertaal beschmutzen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. beschmutzen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor beschmutzen (Duits) in het Nederlands

beschmutzen:

beschmutzen werkwoord (beschmutze, beschmutzt, beschmutzte, beschmutztet, beschmutzt)

  1. beschmutzen (manschen; schweinigeln; beflecken; )
    morsen; knoeien; vlekken; kladden
    • morsen werkwoord (mors, morst, morste, morsten, gemorst)
    • knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
    • vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
    • kladden werkwoord (klad, kladt, kladde, kladden, geklad)
  2. beschmutzen (leicht schmutzig werden)
    vlekken; afgeven; smetten; bevlekken
    • vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • smetten werkwoord (smet, smette, smetten, gesmet)
    • bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
  3. beschmutzen (verunreinigen; verschmutzen)
    vervuilen; verontreinigen
    • vervuilen werkwoord (vervuil, vervuilt, vervuilde, vervuilden, vervuild)
    • verontreinigen werkwoord (verontreinig, verontreinigt, verontreinigde, verontreinigden, verontreinigd)
  4. beschmutzen (flecken; versauen; schmutzen; )
    bevuilen; vies maken; vuil maken
    • bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
    • vies maken werkwoord (maak vies, maakt vies, maakte vies, maakten vies, vies gemaakt)
    • vuil maken werkwoord
  5. beschmutzen
    bedoezelen
    • bedoezelen werkwoord (bedoezel, bedoezelt, bedoezelde, bedoezelden, bedoezeld)
  6. beschmutzen (verschmutzen; versauen; schmutzen; verunreinigen; einschmieren)
    vuilmaken; viesmaken
    • vuilmaken werkwoord (maak vuil, maakt vuil, maakte vuil, maakten vuil, vuil gemaakt)
    • viesmaken werkwoord

Conjugations for beschmutzen:

Präsens
  1. beschmutze
  2. beschmutzt
  3. beschmutzt
  4. beschmutzen
  5. beschmutzt
  6. beschmutzen
Imperfekt
  1. beschmutzte
  2. beschmutztest
  3. beschmutzte
  4. beschmutzten
  5. beschmutztet
  6. beschmutzten
Perfekt
  1. habe beschmutzt
  2. hast beschmutzt
  3. hat beschmutzt
  4. haben beschmutzt
  5. habt beschmutzt
  6. haben beschmutzt
1. Konjunktiv [1]
  1. beschmutze
  2. beschmutzest
  3. beschmutze
  4. beschmutzen
  5. beschmutzet
  6. beschmutzen
2. Konjunktiv
  1. beschmutzte
  2. beschmutztest
  3. beschmutzte
  4. beschmutzten
  5. beschmutztet
  6. beschmutzten
Futur 1
  1. werde beschmutzen
  2. wirst beschmutzen
  3. wird beschmutzen
  4. werden beschmutzen
  5. werdet beschmutzen
  6. werden beschmutzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beschmutzen
  2. würdest beschmutzen
  3. würde beschmutzen
  4. würden beschmutzen
  5. würdet beschmutzen
  6. würden beschmutzen
Diverses
  1. beschmutz!
  2. beschmutzt!
  3. beschmutzen Sie!
  5. beschmutzt
  6. beschmutzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beschmutzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven Abgeben; Ablieferen
vlekken Flecken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven beschmutzen; leicht schmutzig werden abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; darreichen; einliefern; einreichen; einsenden; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen; überreichen
bedoezelen beschmutzen
bevlekken beschmutzen; leicht schmutzig werden anschmieren; beklecksen; beschmieren; besudeln; den Glanz nehmen; lästern; verläumden
bevuilen beschmutzen; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verunreinigen anschmieren; beklecksen; beschmieren; lästern; verläumden
kladden beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen kalken; tünchen
knoeien beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen herumpfuschen; pfuschen; stümpern
morsen beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen
smetten beschmutzen; leicht schmutzig werden
verontreinigen beschmutzen; verschmutzen; verunreinigen
vervuilen beschmutzen; verschmutzen; verunreinigen
vies maken beschmutzen; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verunreinigen
viesmaken beschmutzen; einschmieren; schmutzen; versauen; verschmutzen; verunreinigen
vlekken beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; kleckern; leicht schmutzig werden; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen
vuil maken beschmutzen; flecken; kleksen; schmutzen; sudeln; versauen; verunreinigen
vuilmaken beschmutzen; einschmieren; schmutzen; versauen; verschmutzen; verunreinigen

Synoniemen voor "beschmutzen":


Wiktionary: beschmutzen

beschmutzen
verb
  1. insmeren met iets om vies te maken
  2. blootstellen aan vuil
Cross Translation:
FromToVia
• beschmutzen → besmeuren ↔ besmirch — To make dirty; to soil
• beschmutzen → bezoedelen; bekladden ↔ besmirch — To tarnish; to debase
• beschmutzen → bevuilen ↔ dirty — to make dirty
• beschmutzen → besmeuren ↔ foul — to besmirch
• beschmutzen → [[vuil maken]] ↔ smirch — to dirty
• beschmutzen → bevuilen ↔ soil — to make dirty







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0329 seconde
Page rendered in 1.0 seconds