Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. beunruhigen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor beunruhigen (Duits) in het Nederlands

beunruhigen:

beunruhigen werkwoord (beunruhige, beunruhigst, beunruhigt, beunruhigte, beunruhigtet, beunruhigt)

  1. beunruhigen (bewegen; erregen; aufregen; schüren; anschüren)
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren werkwoord
    • in beroering brengen werkwoord (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken werkwoord (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)

Conjugations for beunruhigen:

Präsens
  1. beunruhige
  2. beunruhigst
  3. beunruhigt
  4. beunruhigen
  5. beunruhigt
  6. beunruhigen
Imperfekt
  1. beunruhigte
  2. beunruhigtest
  3. beunruhigte
  4. beunruhigten
  5. beunruhigtet
  6. beunruhigten
Perfekt
  1. habe beunruhigt
  2. hast beunruhigt
  3. hat beunruhigt
  4. haben beunruhigt
  5. habt beunruhigt
  6. haben beunruhigt
1. Konjunktiv [1]
  1. beunruhige
  2. beunruhigest
  3. beunruhige
  4. beunruhigen
  5. beunruhiget
  6. beunruhigen
2. Konjunktiv
  1. beunruhigte
  2. beunruhigtest
  3. beunruhigte
  4. beunruhigten
  5. beunruhigtet
  6. beunruhigten
Futur 1
  1. werde beunruhigen
  2. wirst beunruhigen
  3. wird beunruhigen
  4. werden beunruhigen
  5. werdet beunruhigen
  6. werden beunruhigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beunruhigen
  2. würdest beunruhigen
  3. würde beunruhigen
  4. würden beunruhigen
  5. würdet beunruhigen
  6. würden beunruhigen
Diverses
  1. beunruhig!
  2. beunruhigt!
  3. beunruhigen Sie!
  4. beunruhigt
  5. beunruhigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beunruhigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opstoken Anstiften; Anstiftung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agiteren anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
in beroering brengen anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
oppoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufschüren; aufwiegeln; brennen; schüren
opstoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufschüren; aufstacheln; aufwiegeln; brennen; schüren

Synoniemen voor "beunruhigen":


Wiktionary: beunruhigen

beunruhigen
verb
  1. ongerust maken, zorgen baren

Cross Translation:
FromToVia
beunruhigen kwellen vex — to distress; to cause mental suffering
beunruhigen benauwen; verontrusten préoccuperoccuper fortement l’esprit, l’absorber tout entier.