Duits

Uitgebreide vertaling voor bevorzugen (Duits) in het Nederlands

bevorzugen:

bevorzugen werkwoord (bevorzuge, bevorzugst, bevorzugt, bevorzugte, bevorzugtet, bevorzug)

  1. bevorzugen (vorziehen; wählen)
    prefereren; verkiezen
    • prefereren werkwoord (prefereer, prefereert, prefereerde, prefereerden, geprefereerd)
    • verkiezen werkwoord (verkies, verkiest, verkoos, verkozen, verkozen)
  2. bevorzugen (spenden; geben; schenken; )
    geven; schenken; doneren
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren werkwoord (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)
  3. bevorzugen (begünstigen; bevorrechten)
    voortrekken; bevoordelen; begunstigen; voorschuiven
    • voortrekken werkwoord (trek voor, trekt voor, trok voor, trokken voor, voorgetrokken)
    • bevoordelen werkwoord (bevoordeel, bevoordeelt, bevoordeelde, bevoordeelden, bevoordeeld)
    • begunstigen werkwoord (begunstig, begunstigt, begunstigde, begunstigden, begunstigd)
    • voorschuiven werkwoord
  4. bevorzugen (begünstigen)
    bevoorrechten; voorrechten toekennen

Conjugations for bevorzugen:

Präsens
  1. bevorzuge
  2. bevorzugst
  3. bevorzugt
  4. bevorzugen
  5. bevorzugt
  6. bevorzugen
Imperfekt
  1. bevorzugte
  2. bevorzugtest
  3. bevorzugte
  4. bevorzugten
  5. bevorzugtet
  6. bevorzugten
Perfekt
  1. habe bevorzug
  2. hast bevorzug
  3. hat bevorzug
  4. haben bevorzug
  5. habt bevorzug
  6. haben bevorzug
1. Konjunktiv [1]
  1. bevorzuge
  2. bevorzugest
  3. bevorzuge
  4. bevorzugen
  5. bevorzuget
  6. bevorzugen
2. Konjunktiv
  1. bevorzugte
  2. bevorzugtest
  3. bevorzugte
  4. bevorzugten
  5. bevorzugtet
  6. bevorzugten
Futur 1
  1. werde bevorzugen
  2. wirst bevorzugen
  3. wird bevorzugen
  4. werden bevorzugen
  5. werdet bevorzugen
  6. werden bevorzugen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bevorzugen
  2. würdest bevorzugen
  3. würde bevorzugen
  4. würden bevorzugen
  5. würdet bevorzugen
  6. würden bevorzugen
Diverses
  1. bevorzug!
  2. bevorzugt!
  3. bevorzugen Sie!
  4. bevorzug
  5. bevorzugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bevorzugen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begunstigen begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
bevoordelen begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
bevoorrechten begünstigen; bevorzugen
doneren ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken
geven ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken anbieten; austragen; besorgen; bieten; darbieten; darreichen; einflößen; eingeben; geben; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; jemandem etwas verabreichen; liefern; präsentieren; reichen; senden; verabreichen; verordnen; zustellen; überreichen
prefereren bevorzugen; vorziehen; wählen
schenken ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken ausgießen; ausschütten; austragen; besorgen; donieren; einschenken; geben; gießen; hergeben; herreichen; hineingießen; ins Haus liefern; liefern; nachgiessen; nachschenken; reichen; schenken; schütten; senden; stiften; stürzen; verschenken; weggeben; zustellen
verkiezen bevorzugen; vorziehen; wählen auslesen; auswählen; selektieren
voorrechten toekennen begünstigen; bevorzugen
voorschuiven begünstigen; bevorrechten; bevorzugen jemand begunstigen; vor sich her schieben; vorgeben; vorschieben; vorschießen; vortäuschen
voortrekken begünstigen; bevorrechten; bevorzugen jemand begunstigen; vorgeben; vorschieben; vorschießen; vortäuschen

Synoniemen voor "bevorzugen":

  • abfahren auf; bevorteilen; den Vorzug geben; eine Vorliebe haben für; favorisieren; geil sein auf; gerne mögen; lieber wollen; mögen; neigen; präferieren; spitz sein auf; stehen auf; vorziehen
  • begünstigen

Wiktionary: bevorzugen

bevorzugen
verb
  1. de voorkeur geven

Cross Translation:
FromToVia
bevorzugen voorkeur geven; verkiezen prefer — to favor
bevorzugen meer houden van; liever hebben; prefereren; de voorkeur geven aan; verkiezen; voortrekken aimer mieuxpréférer, aimer une chose par préférence à une autre.
bevorzugen de voorkeur geven aan; prefereren; verkiezen; voortrekken préférer — Mettre au-dessus, aimer mieux, se déterminer en faveur d’une personne, d’une chose plutôt que d’une autre.