Duits

Uitgebreide vertaling voor bezaubern (Duits) in het Nederlands

bezaubern:

bezaubern werkwoord (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)

  1. bezaubern (behexen; verzaubern; verführen; )
    betoveren; beheksen
    • betoveren werkwoord (betover, betovert, betoverde, betoverden, betoverd)
    • beheksen werkwoord (beheks, behekst, behekste, beheksten, behekst)
  2. bezaubern (herauslocken; verleiten; verlocken; )
    verleiden; lokken; aanlokken; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken
    • verleiden werkwoord (verleid, verleidt, verleidde, verleidden, verleid)
    • lokken werkwoord (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)
    • aanlokken werkwoord (lok aan, lokt aan, lokte aan, lokten aan, aangelokt)
    • weglokken werkwoord (lok weg, lokt weg, lokte weg, lokten weg, weggelokt)
    • meelokken werkwoord (lok mee, lokt mee, lokte mee, lokten mee, meegelokt)
    • voortlokken werkwoord (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)
    • verlokken werkwoord (verlok, verlokt, verlokte, verlokten, verlokt)
  3. bezaubern (reizen; betören; verführen; )
    bevallen; bekoren
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • bekoren werkwoord (bekoor, bekoort, bekoorde, bekoorden, bekoord)
  4. bezaubern (betören)
    begoochelen
    • begoochelen werkwoord (begoochel, begoochelt, begoochelde, begoochelden, begoocheld)
  5. bezaubern (erfreuen; freuen; verführen; )
    verheugd; verblijden; plezieren; in verrukking brengen; blij maken; verrukken
    • verheugd werkwoord
    • verblijden werkwoord (verblijd, verblijdt, verblijdde, verblijdden, verblijd)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • in verrukking brengen werkwoord (breng in verrukking, brengt in verrukking, bracht in verrukking, brachten in verrukking, in verrukking gebracht)
    • blij maken werkwoord (maak blij, maakt blij, maakte blij, maakten blij, blij gemaakt)
    • verrukken werkwoord (verruk, verrukt, verrukte, verrukten, verrukt)

Conjugations for bezaubern:

Präsens
  1. bezaubere
  2. bezauberst
  3. bezaubert
  4. bezauberen
  5. bezaubert
  6. bezauberen
Imperfekt
  1. bezauberte
  2. bezaubertest
  3. bezauberte
  4. bezauberten
  5. bezaubertet
  6. bezauberten
Perfekt
  1. habe bezaubert
  2. hast bezaubert
  3. hat bezaubert
  4. haben bezaubert
  5. habt bezaubert
  6. haben bezaubert
1. Konjunktiv [1]
  1. bezaubere
  2. bezauberest
  3. bezaubere
  4. bezauberen
  5. bezauberet
  6. bezauberen
2. Konjunktiv
  1. bezauberte
  2. bezaubertest
  3. bezauberte
  4. bezauberten
  5. bezaubertet
  6. bezauberten
Futur 1
  1. werde bezaubern
  2. wirst bezaubern
  3. wird bezaubern
  4. werden bezaubern
  5. werdet bezaubern
  6. werden bezaubern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bezaubern
  2. würdest bezaubern
  3. würde bezaubern
  4. würden bezaubern
  5. würdet bezaubern
  6. würden bezaubern
Diverses
  1. bezauber!
  2. bezaubert!
  3. bezauberen Sie!
  4. bezaubert
  5. bezauberend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bezaubern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekoren Betören
lokken Locken; Verleiten
verleiden Locken; Verleiten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
begoochelen betören; bezaubern
beheksen anmuten; behexen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; verführen; verzaubern
bekoren anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern
betoveren anmuten; behexen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; verführen; verzaubern
bevallen anlocken; bestechen; bestricken; betören; bezaubern; entzücken; reizen; verführen; verleiten; verlocken; verzaubern entbinden; erfreuen; gebären; gefallen; passen; zur Welt bringen
blij maken beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern aufmuntern; erfreuen; ermuntern; gefallen; helfen; sichfreuen
in verrukking brengen beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
lokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken
meelokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
plezieren beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern erfreuen; gefallen
verblijden beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
verheugd beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
verleiden bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken Gunst erlangen; Gunst erwerben
verlokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
verrukken beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; reizen; scharmieren; verführen; verzaubern
voortlokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
weglokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verheugd begeistert; entzückt; erfreut; heiter; munter; vergnüglich; vergnügt
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlokken verlocken
verrukken entzücken

Synoniemen voor "bezaubern":


Wiktionary: bezaubern

bezaubern
verb
  1. aantrekkingskracht uitoefenen
  2. bekoren

Cross Translation:
FromToVia
bezaubern betoveren ensorceler — Traductions à trier suivant le sens
bezaubern bekoren; charmeren; in verrukking brengen; verrukken; buitmaken; plunderen; roven; stropen; ontroven ravirenlever de force, emporter avec violence.