Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor danebengehen (Duits) in het Nederlands

danebengehen:

danebengehen werkwoord

  1. danebengehen (abgehen; mißlingen; fehlschlagen; )
    falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden
    • falen werkwoord (faal, faalt, faalde, faalden, gefaald)
    • verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
    • mislukken werkwoord (misluk, mislukt, mislukte, mislukten, mislukt)
    • misgaan werkwoord (ga mis, gaat mis, ging mis, gingen mis, mis gegaan)
    • in de puree lopen werkwoord
    • floppen werkwoord (flop, flopt, flopte, flopten, geflopt)
    • afgaan werkwoord (ga af, gaat af, ging af, gingen af, afgegaan)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • stranden werkwoord (strand, strandt, strandde, strandden, gestrand)

Vertaal Matrix voor danebengehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stranden Anschwemmen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgaan abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
falen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
floppen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
in de puree lopen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
misgaan abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
mislopen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen einschießen; verfehlen; verpassen
mislukken abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
stranden abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
verkeerd lopen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen entgleisen; schiefgehen; sich verlaufen; untergehen; zugrunde gehen

Synoniemen voor "danebengehen":