Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. davor:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor davor (Duits) in het Nederlands

davor:

davor bijvoeglijk naamwoord

  1. davor (dazu)
    voor; daarvoor; ervoor
  2. davor (dazu)
    daartoe
  3. davor (vor allen; führend; leitend; tonangebend)
    voorop; vooraan; leidend; voorin
  4. davor (früher; in vergangener Zeit; vorher)
    vroeger; voorheen; eertijds; voormaals

Vertaal Matrix voor davor:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vroeger davor; früher; in vergangener Zeit; vorher ehemalig; eher; früher; seinerzeitig; vorig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
daartoe davor; dazu
daarvoor davor; dazu
eertijds davor; früher; in vergangener Zeit; vorher
ervoor davor; dazu
vooraan davor; führend; leitend; tonangebend; vor allen vorneweg
voorheen davor; früher; in vergangener Zeit; vorher ehemalig; eher; früher; seinerzeitig; vorig
voorin davor; führend; leitend; tonangebend; vor allen
voorop davor; führend; leitend; tonangebend; vor allen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorop vorauf
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leidend davor; führend; leitend; tonangebend; vor allen anführend; führend; leitend; tonangebend
voor davor; dazu bevor; ehe; für; vor; vorn
voormaals davor; früher; in vergangener Zeit; vorher

Wiktionary: davor

davor
adverb
  1. Adverbiale Bestimmung des Ortes: Örtlich vor etwas anderem liegen

Cross Translation:
FromToVia
davor vooraf; op voorhand; van tevoren beforehand — at an earlier time

Verwante vertalingen van davor