Duits

Uitgebreide vertaling voor durchschneiden (Duits) in het Nederlands

durchschneiden:

durchschneiden werkwoord (durchschnitte, durchschnittest, durchschnitt, durchschnittet, durchschnitten)

  1. durchschneiden (teilen)
    doorknippen
    • doorknippen werkwoord (knip door, knipt door, knipte door, knipten door, doorgeknipt)
  2. durchschneiden (teilen)
    doorsnijden
    • doorsnijden werkwoord (snijd door, snijdt door, sneed door, sneden door, doorgesneden)
  3. durchschneiden (spleißen; streichen; bersten; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord

Conjugations for durchschneiden:

Präsens
  1. durchschnitte
  2. durchschnittest
  3. durchschnitte
  4. durchschnitten
  5. durchschnittet
  6. durchschnitten
Imperfekt
  1. durchschnitt
  2. durchschnittst
  3. durchschnitt
  4. durchschnitten
  5. durchschnittet
  6. durchschnitten
Perfekt
  1. habe durchschnitten
  2. hast durchschnitten
  3. hat durchschnitten
  4. haben durchschnitten
  5. habt durchschnitten
  6. haben durchschnitten
1. Konjunktiv [1]
  1. durchschneide
  2. durchschneidest
  3. durchschneide
  4. durchschneiden
  5. durchschneidet
  6. durchschneiden
2. Konjunktiv
  1. durchschneidete
  2. durchschneidetest
  3. durchschneidete
  4. durchschneideten
  5. durchschneidetet
  6. durchschneideten
Futur 1
  1. werde durchschneiden
  2. wirst durchschneiden
  3. wird durchschneiden
  4. werden durchschneiden
  5. werdet durchschneiden
  6. werden durchschneiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde durchschneiden
  2. würdest durchschneiden
  3. würde durchschneiden
  4. würden durchschneiden
  5. würdet durchschneiden
  6. würden durchschneiden
Diverses
  1. durchschneidet!
  2. durchschneiden Sie!
  3. durchschnitten
  4. durchschneidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor durchschneiden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kloven Gebirgsschlüchte; Klüfte; Schlünde
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorhakken bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
doorhouwen bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
doorklieven bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
doorknippen durchschneiden; teilen
doormidden hakken bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
doorsnijden durchschneiden; teilen
in tweeën houwen bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen
klieven bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen spleißen; splissen; zerhacken
kloven bersten; durchhauen; durchschneiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen spleißen; splissen; zerhacken

Synoniemen voor "durchschneiden":