Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. entschlafen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor entschlafen (Duits) in het Nederlands

entschlafen:

entschlafen werkwoord (entschlafe, entschläfst, entschläft, entschlief, entschlieft, entschlafen)

  1. entschlafen (sterben; umkommen; im Sterben liegen; zugrunde gehen)
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen werkwoord (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  2. entschlafen (sterben; umkommen; verscheiden; hinscheiden; dahingehen)
    overlijden; sterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • kapotgaan werkwoord (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
  3. entschlafen (sterben; hingehen; einschlummern; )
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen werkwoord (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden werkwoord (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)

Conjugations for entschlafen:

Präsens
  1. entschlafe
  2. entschläfst
  3. entschläft
  4. entschlafen
  5. entschlaft
  6. entschlafen
Imperfekt
  1. entschlief
  2. entschliefst
  3. entschlief
  4. entschliefen
  5. entschlieft
  6. entschliefen
Perfekt
  1. bin entschlafen
  2. bist entschlafen
  3. ist entschlafen
  4. sind entschlafen
  5. seid entschlafen
  6. sind entschlafen
1. Konjunktiv [1]
  1. entschlafe
  2. entschlafest
  3. entschlafe
  4. entschlafen
  5. entschlafet
  6. entschlafen
2. Konjunktiv
  1. entschliefe
  2. entschliefest
  3. entschliefe
  4. entschliefen
  5. entschliefet
  6. entschliefen
Futur 1
  1. werde entschlafen
  2. wirst entschlafen
  3. wird entschlafen
  4. werden entschlafen
  5. werdet entschlafen
  6. werden entschlafen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde entschlafen
  2. würdest entschlafen
  3. würde entschlafen
  4. würden entschlafen
  5. würdet entschlafen
  6. würden entschlafen
Diverses
  1. entschlaf!
  2. entschlaft!
  3. entschlafen Sie!
  4. entschlafen
  5. entschlafend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor entschlafen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken Aufgeben; Nachgeben
heengaan Abfahren; Abreisen; Weggehen
overlijden Einbüssen; Einstürzen; Sterben
vallen Fallen; Stürzen
verscheiden Einbüssen; Einstürzen; Sterben
wegvallen Ausfall; Fortfall; Wegfall
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen erliegen; umkommen; untergehen; unterliegen; vergehen; zerfallen; zugrunde gehen; zurückgehen; zurücklaufen; zusammenbrechen
doodgaan abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen
heengaan abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausscheiden; austreten; fortfahren; fortgehen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen
inslapen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen
kapotgaan dahingehen; entschlafen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden entzwei gehen; kaputt gehen; zerbrechen
omkomen dahingehen; entschlafen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; zugrunde gehen
ontslapen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben
overlijden abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen
sneuvelen entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen brechen; entzwei gehen; entzwei reißen; im Krieg umkommen; umkommen; zerbrechen
sterven abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen absterben; aussterben; eingehen; erlöschen; hingehen; sterben; verscheiden; versterben
vallen entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen abnehmen; ausrutschen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; fliegen; herabfallen; herunterstürzen; hinfallen; hinunterfallen; hinunterstürzen; kippen; purzeln; rücklaufen; stolpern; straucheln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen
verscheiden abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben
wegvallen entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verscheiden mehrere; verschiedene
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen ausgeschieden

Synoniemen voor "entschlafen":


Wiktionary: entschlafen


Cross Translation:
FromToVia
entschlafen ontslapen fall asleep — euphemism for "to die"