Fertig in het Nederlands vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

fertig:
- voltooid; over; klaar; uit; afgelopen; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan; af; doodmoe; doodop; dodelijk vermoeid; afgemat; op; hondsmoe; beëindigd; gedaan; gepleegd; gaar; doorgekookt; volbracht; paraat; gekookt; uitgeteld
Wiktionary:
- fertig → gereed, klaar
- fertig → gaar, klaar, klare, voorbereid, voorbereide, af, afgelopen, gereed

Duits

Uitgebreide vertaling voor fertig (Duits) in het Nederlands

fertig:

fertig bijvoeglijk naamwoord

fertig (aus; beendet; klar; erledigt; geschafft; vollendet; einsatzbereit; parat; bereit)
voltooid; over; klaar; uit; afgelopen; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan; af
- voltooid bijvoeglijk naamwoord
- over bijvoeglijk naamwoord
- klaar bijvoeglijk naamwoord
- uit bijvoeglijk naamwoord
- afgelopen bijvoeglijk naamwoord
- geëindigd bijvoeglijk naamwoord
- gereed bijvoeglijk naamwoord
- voorbij bijvoeglijk naamwoord
- afgedaan bijvoeglijk naamwoord
- af bijwoord
fertig (todmüde; abgespannt; kaputt; übermüdet; erschöpft; halbtot; hundemüde; abgemattet; ohnmächtig; ermattet)
doodmoe; doodop; dodelijk vermoeid; afgemat; op; hondsmoe
- doodmoe bijvoeglijk naamwoord
- doodop bijvoeglijk naamwoord
- dodelijk vermoeid bijvoeglijk naamwoord
- afgemat bijvoeglijk naamwoord
- op bijvoeglijk naamwoord
- hondsmoe bijvoeglijk naamwoord
fertig (vollendet; beendet; aus)
voltooid; klaar; beëindigd; over; afgelopen; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij
- voltooid bijvoeglijk naamwoord
- klaar bijvoeglijk naamwoord
- beëindigd bijvoeglijk naamwoord
- over bijvoeglijk naamwoord
- afgelopen bijvoeglijk naamwoord
- gereed bijvoeglijk naamwoord
- uit bijvoeglijk naamwoord
- gedaan bijvoeglijk naamwoord
- af bijwoord
- gepleegd bijvoeglijk naamwoord
- geëindigd bijvoeglijk naamwoord
- voorbij bijvoeglijk naamwoord
fertig (gar; bereit)
gereed; gedaan; gaar; doorgekookt
- gereed bijvoeglijk naamwoord
- gedaan bijvoeglijk naamwoord
- gaar bijvoeglijk naamwoord
- doorgekookt bijvoeglijk naamwoord
fertig (beendet; vollendet)
gedaan; gereed; klaar; beëindigd; volbracht; af
- gedaan bijvoeglijk naamwoord
- gereed bijvoeglijk naamwoord
- klaar bijvoeglijk naamwoord
- beëindigd bijvoeglijk naamwoord
- volbracht bijvoeglijk naamwoord
- af bijwoord
fertig (parat; einsatzbereit; klar; bereit)
paraat; gereed; klaar
- paraat bijvoeglijk naamwoord
- gereed bijvoeglijk naamwoord
- klaar bijvoeglijk naamwoord
fertig (gar; klar)
gekookt
- gekookt bijvoeglijk naamwoord
fertig (erschöpft)
uitgeteld
- uitgeteld bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor fertig:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afgedaan	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet
afgelopen	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet	vorig
afgemat	abgemattet; abgespannt; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; ohnmächtig; todmüde; übermüdet
doodmoe	abgemattet; abgespannt; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; ohnmächtig; todmüde; übermüdet
doodop	abgemattet; abgespannt; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; ohnmächtig; todmüde; übermüdet
gaar	bereit; fertig; gar	ermattet; ermüdet
gedaan	aus; beendet; bereit; fertig; gar; vollendet
gereed	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; gar; geschafft; klar; parat; vollendet
hondsmoe	abgemattet; abgespannt; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; ohnmächtig; todmüde; übermüdet
klaar	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet	heiter; hell; klar; unbewölkt; wolkenlos
paraat	bereit; einsatzbereit; fertig; klar; parat	aufmerksam; bedacht; bedachtsam; behutsam; besonnen; umsichtig; vorsichtig; wachsam
voorbij	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet	beendet; darüber; fällig; um; verstrichen
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
af	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet	hinab
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beëindigd	aus; beendet; fertig; vollendet	beendet; fällig; um; verstrichen
dodelijk vermoeid	abgemattet; abgespannt; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; ohnmächtig; todmüde; übermüdet
doorgekookt	bereit; fertig; gar
gekookt	fertig; gar; klar
gepleegd	aus; beendet; fertig; vollendet
geëindigd	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet
op	abgemattet; abgespannt; ermattet; erschöpft; fertig; halbtot; hundemüde; kaputt; ohnmächtig; todmüde; übermüdet	herauf; hinauf; nach oben
over	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet	darüber; vorbei; vorüber; über
uit	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet	ab jetzt; von hier
uitgeteld	erschöpft; fertig
volbracht	beendet; fertig; vollendet
voltooid	aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; fertig; geschafft; klar; parat; vollendet

Synoniemen voor "fertig":

bereit; in petto; parat
abgearbeitet; abgehetzt; abgekämpft; abgeschlagen; abgespannt; angeschlagen; ausgebrannt; ausgelaugt; ausgepowert; entkräftet; erholungsbedürftig; erschlafft; erschöpft; gestresst; kaputt; schlapp; urlaubsreif; verausgabt; verbraucht; verratzt
krank; kaputt

Wiktionary: fertig

fertig

adjective

als predicaat: voor gebruik klaar gemaakt
- gereed → fertig
in gereedheid gebracht, gereed
- klaar → fertig

Cross Translation:

From	To	Via
• fertig	→ gaar	↔ done — (of food) ready, fully cooked
• fertig	→ klaar; klare; voorbereid; voorbereide	↔ set — ready, prepared
• fertig	→ af; afgelopen; gereed; klaar	↔ prêt — Qui est en état de faire, de dire, de recevoir, etc... (Sens général).

Verwante vertalingen van fertig

Remove Ads

Vertaal fertig van Duits naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fertig (Duits) in het Nederlands

fertig:

fertig bijvoeglijk naamwoord

fertig (aus; beendet; klar; erledigt; geschafft; vollendet; einsatzbereit; parat; bereit)

fertig (todmüde; abgespannt; kaputt; übermüdet; erschöpft; halbtot; hundemüde; abgemattet; ohnmächtig; ermattet)

fertig (vollendet; beendet; aus)

fertig (gar; bereit)

fertig (beendet; vollendet)

fertig (parat; einsatzbereit; klar; bereit)

fertig (gar; klar)

fertig (erschöpft)

Vertaal Matrix voor fertig:

Synoniemen voor "fertig":

Wiktionary: fertig

Verwante vertalingen van fertig