Duits

Uitgebreide vertaling voor hauen (Duits) in het Nederlands

hauen:

hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)

  1. hauen (ausschlagen; treten; stoßen)
    schoppen
    – er een harde stoot met je voet tegen geven 1
    • schoppen werkwoord (schop, schopt, schopte, schopten, geschopt)
      • hij schopte de bal in het doel1
    trappen; trappen geven
  2. hauen (schlagen; hämmern; rammen)
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  3. hauen (hämmern; rammen; schlagen)
    beuken; rammen
    • beuken werkwoord (beuk, beukt, beukte, beukten, gebeukt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
  4. hauen (einen Klaps geben; schlagen)
    slaan; een klap geven
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  5. hauen (Bäume fällen; kappen; umhauen; )
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen werkwoord (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • bomen kappen werkwoord
    • vellen werkwoord (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken werkwoord (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)
  6. hauen (hart schlagen; schlagen; rammen; )
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  7. hauen (prügeln)
    knuppelen
    • knuppelen werkwoord (knuppel, knuppelt, knuppelde, knuppelden, geknuppeld)
  8. hauen (prügeln)
    ranselen
    • ranselen werkwoord (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

Conjugations for hauen:

Präsens
  1. haue
  2. haust
  3. haut
  4. hauen
  5. haut
  6. hauen
Imperfekt
  1. hieb
  2. hiebst
  3. hieb
  4. hieben
  5. hiebt
  6. hieben
Perfekt
  1. habe gehauen
  2. hast gehauen
  3. hat gehauen
  4. haben gehauen
  5. habt gehauen
  6. haben gehauen
1. Konjunktiv [1]
  1. haue
  2. hauest
  3. haue
  4. hauen
  5. hauet
  6. hauen
2. Konjunktiv
  1. hiebe
  2. hiebest
  3. hiebe
  4. hieben
  5. hiebet
  6. hieben
Futur 1
  1. werde hauen
  2. wirst hauen
  3. wird hauen
  4. werden hauen
  5. werdet hauen
  6. werden hauen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hauen
  2. würdest hauen
  3. würde hauen
  4. würden hauen
  5. würdet hauen
  6. würden hauen
Diverses
  1. haue!
  2. haut!
  3. hauen Sie!
  4. gehauen
  5. hauend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hauen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakken Schuhabsätze
houwen Schmisse
kappen Aufhören; Ausscheiden; Umhacken; Umhauen
omhakken Umhacken; Umhauen
schoppen Pik; Schaufeln; Spaten
vellen Bälge; Umhacken; Umhauen; Umsägen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beuken hauen; hämmern; rammen; schlagen
bomen kappen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
bonken hauen; hämmern; rammen; schlagen
een klap geven einen Klaps geben; hauen; schlagen
hakken Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen feinhacken; hacken; hobeln; in Stücke hacken
hameren hauen; hämmern; rammen; schlagen hämmern; hämmern mit ein Hammer; immer wiederholen
hard slaan dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
hengsten dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen büffeln; knuffen; pauken; puffen; stoßen
houwen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
kappen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen einschneiden; knipsen; schneiden
knuppelen hauen; prügeln
meppen dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
omhakken Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
rammen hauen; hämmern; rammen; schlagen knuffen; puffen; stoßen
ranselen hauen; prügeln
schoppen ausschlagen; hauen; stoßen; treten
slaan dreschen; einen Klaps geben; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
timmeren dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
trappen ausschlagen; hauen; stoßen; treten treten
trappen geven ausschlagen; hauen; stoßen; treten
vellen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beuken buchenhölzern

Synoniemen voor "hauen":


Wiktionary: hauen

hauen
verb
  1. iets met een scherp werktuig trachten af te hakken

Cross Translation:
FromToVia
hauen kloppen; slaan beat — to hit, to knock, to pound, to strike
hauen houwen hew — to chop away at; to whittle down; to mow down
hauen afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.
hauen slaan; halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; klappen; kloppen; opvallen; houwen; meppen frapper — A TRIER
hauen hakken; houwen; kappen hachercouper en petits morceaux, avec un instrument tranchant (couteau, hachoir, mixeur...)
hauen aanstoot geven; choqueren; kwetsen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; klappen; kloppen; slaan; opvallen; houwen; meppen heurterentrer brusquement en contact.
hauen beitelen; snerpen; snijden; hakken; houwen; kappen; slijpen; uitknippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken taillercouper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.

Verwante vertalingen van hauen