Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal herumreichen

Vertaal herumreichen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. herumreichen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor herumreichen (Duits) in het Nederlands

herumreichen:

herumreichen werkwoord (reiche herum, reichst herum, reicht herum, reichte herum, reichtet herum, herumgereicht)

  1. herumreichen (verteilen; teilen; distribuieren; verbreiten; zuteilen)
    verdelen; ronddelen; uitreiken; uitdelen; rondgeven; rondreiken
    • verdelen werkwoord (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)
    • ronddelen werkwoord (deel rond, deelt rond, deelde rond, deelden rond, rondgedeeld)
    • uitreiken werkwoord (reik uit, reikt uit, reikte uit, reikten uit, uitgereikt)
    • uitdelen werkwoord (deel uit, deelt uit, deelde uit, deelden uit, uitgedeeld)
    • rondgeven werkwoord (geef rond, geeft rond, gaf rond, gaven rond, rondgegeven)
    • rondreiken werkwoord (reik rond, reikt rond, reikte rond, reikten rond, rondgereikt)
  2. herumreichen (umspannen; überspannen; einkreisen)
    omspannen; overspannen; met gespannen voorwerp omsluiten
  3. herumreichen (weitergeben; überreichen; herumgeben)
    doorgeven; verder reiken

Conjugations for herumreichen:

Präsens
  1. reiche herum
  2. reichst herum
  3. reicht herum
  4. reichen herum
  5. reicht herum
  6. reichen herum
Imperfekt
  1. reichte herum
  2. reichtest herum
  3. reichte herum
  4. reichten herum
  5. reichtet herum
  6. reichten herum
Perfekt
  1. habe herumgereicht
  2. hast herumgereicht
  3. hat herumgereicht
  4. haben herumgereicht
  5. habt herumgereicht
  6. haben herumgereicht
1. Konjunktiv [1]
  1. herumreiche
  2. herumreichest
  3. herumreiche
  4. herumreichen
  5. herumreichet
  6. herumreichen
2. Konjunktiv
  1. herumreichte
  2. herumreichtest
  3. herumreichte
  4. herumreichten
  5. herumreichtet
  6. herumreichten
Futur 1
  1. werde herumreichen
  2. wirst herumreichen
  3. wird herumreichen
  4. werden herumreichen
  5. werdet herumreichen
  6. werden herumreichen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde herumreichen
  2. würdest herumreichen
  3. würde herumreichen
  4. würden herumreichen
  5. würdet herumreichen
  6. würden herumreichen
Diverses
  1. reiche herum!
  2. reicht herum!
  3. reichen Sie herum!
  5. herumgereicht
  6. herumreichend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor herumreichen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorgeven herumgeben; herumreichen; weitergeben; überreichen ausposaunen; austragen; denunzieren; durchgeben; durchsagen; herumerzählen; verteilen; weitererzählen; übertragen
met gespannen voorwerp omsluiten einkreisen; herumreichen; umspannen; überspannen
omspannen einkreisen; herumreichen; umspannen; überspannen mit den Händen umfassen; umfassen; umschließen; umspannen
overspannen einkreisen; herumreichen; umspannen; überspannen
ronddelen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen
rondgeven distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
rondreiken distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
uitdelen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen austeilen; distribuieren; verteilen
uitreiken distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen
verdelen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; parzellieren; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen
verder reiken herumgeben; herumreichen; weitergeben; überreichen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overspannen überarbeitet; überreizt; überspannt

Wiktionary: herumreichen

herumreichen
verb
  1. rondgaande aan ieder een deel geven







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0670 seconde
Page rendered in 1.0 seconds