Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal heucheln

Vertaal heucheln van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. heucheln:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor heucheln (Duits) in het Nederlands

heucheln:

heucheln werkwoord (heuchle, heuchelst, heuchelt, heuchelte, heucheltet, geheuchelt)

  1. heucheln (erdichten; simulieren; vortäuschen; )
    simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
    • simuleren werkwoord (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
    • fingeren werkwoord (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
    • veinzen werkwoord (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  2. heucheln (so tun als ob)
    huichelen
    • huichelen werkwoord (huichel, huichelt, huichelde, huichelden, gehuicheld)
  3. heucheln (wirbeln; drehen; winden; )
    draaien; kolken; ronddraaien
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • kolken werkwoord (kolk, kolkt, kolkte, kolkten, gekolkt)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
  4. heucheln (vorbinden; vortun; eintreten; )
    voordoen; voorbinden
    • voordoen werkwoord (doe voor, doet voor, deed voor, deden voor, voorgedaan)
    • voorbinden werkwoord (bind voor, bindt voor, bond voor, bonden voor, voorgebonden)

Conjugations for heucheln:

Präsens
  1. heuchle
  2. heuchelst
  3. heuchelt
  4. heucheln
  5. heuchelt
  6. heucheln
Imperfekt
  1. heuchelte
  2. heucheltest
  3. heuchelte
  4. heuchelten
  5. heucheltet
  6. heuchelten
Perfekt
  1. habe geheuchelt
  2. hast geheuchelt
  3. hat geheuchelt
  4. haben geheuchelt
  5. habt geheuchelt
  6. haben geheuchelt
1. Konjunktiv [1]
  1. heuchele
  2. heuchelest
  3. heuchele
  4. heuchelen
  5. heuchelet
  6. heuchelen
2. Konjunktiv
  1. heuchelte
  2. heucheltest
  3. heuchelte
  4. heuchelten
  5. heucheltet
  6. heuchelten
Futur 1
  1. werde heucheln
  2. wirst heucheln
  3. wird heucheln
  4. werden heucheln
  5. werdet heucheln
  6. werden heucheln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde heucheln
  2. würdest heucheln
  3. würde heucheln
  4. würden heucheln
  5. würdet heucheln
  6. würden heucheln
Diverses
  1. heuchle!
  2. heuchelt!
  3. heucheln Sie!
  5. geheuchelt
  6. heuchelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor heucheln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien Drehen
voordoen Vormachen; Zeigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien ausreden; drechseln; drehen; herumdrehen; herumwirbeln; heucheln; kreiseln; mit dem Kreisel spielen; quirlen; rieseln; rollen; schwenken; sichdrehen; strudeln; stöbern; säuseln; winden; wirbeln Zweifingerdrehung; drehen; eindrehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; kehren; kreiseln; kugeln; rollen; rotieren; schwenken; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen; wenden; wirbeln
fingeren erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen
huichelen heucheln; so tun als ob
kolken ausreden; drechseln; drehen; herumdrehen; herumwirbeln; heucheln; kreiseln; mit dem Kreisel spielen; quirlen; rieseln; rollen; schwenken; sichdrehen; strudeln; stöbern; säuseln; winden; wirbeln kreiseln; sich drehen; wirbeln
ronddraaien ausreden; drechseln; drehen; herumdrehen; herumwirbeln; heucheln; kreiseln; mit dem Kreisel spielen; quirlen; rieseln; rollen; schwenken; sichdrehen; strudeln; stöbern; säuseln; winden; wirbeln drehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; kehren; kugeln; rollen; rotieren; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen
simuleren erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen
veinzen erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen
voorbinden eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun
voordoen eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun ans licht kommen; eintreten; erscheinen; geschehen; heraufkommen; passieren; sich ereignen
voorwenden erdichten; erfinden; heucheln; sichverstellen; simulieren; spielen; vorgeben; vormachen; vortun; vortäuschen ausdenken; ausklügeln; austüfteln; erdichten; erfinden; ersinnen; phantasieren; planen; sich ausdenken

Synoniemen voor "heucheln":


Wiktionary: heucheln

heucheln
  1. Anteilnahme trotz des inneren Gefühls der Gleichgültigkeit vortäuschen
  2. Zustimmung gegenüber einer anderen Person trotz nicht geäußerter gegenteiliger Eigenmeinung vortäuschen
heucheln
verb
  1. veinzen, doen alsof
  2. zich onecht voordoen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0729 seconde
Page rendered in 1.0 seconds