Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. kramen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor kramen (Duits) in het Nederlands

kramen:

kramen werkwoord (krame, kramst, kramt, kramte, kramtet, gekramt)

  1. kramen (wühlen; stöbern; grapschen; )
    graaien; grabbelen; snuffelen
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  2. kramen (stöbern; wühlen; grabbeln; herumkramen)
    in iets rondtasten; graaien; rommelen; grabbelen
    • in iets rondtasten werkwoord
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • rommelen werkwoord (rommel, rommelt, rommelde, rommelden, gerommeld)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)

Conjugations for kramen:

Präsens
  1. krame
  2. kramst
  3. kramt
  4. kramen
  5. kramt
  6. kramen
Imperfekt
  1. kramte
  2. kramtest
  3. kramte
  4. kramten
  5. kramtet
  6. kramten
Perfekt
  1. habe gekramt
  2. hast gekramt
  3. hat gekramt
  4. haben gekramt
  5. habt gekramt
  6. haben gekramt
1. Konjunktiv [1]
  1. krame
  2. kramest
  3. krame
  4. kramen
  5. kramet
  6. kramen
2. Konjunktiv
  1. kramte
  2. kramtest
  3. kramte
  4. kramten
  5. kramtet
  6. kramten
Futur 1
  1. werde kramen
  2. wirst kramen
  3. wird kramen
  4. werden kramen
  5. werdet kramen
  6. werden kramen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kramen
  2. würdest kramen
  3. würde kramen
  4. würden kramen
  5. würdet kramen
  6. würden kramen
Diverses
  1. kram!
  2. kramt!
  3. kramen Sie!
  4. gekramt
  5. kramend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kramen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
graaien grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
grabbelen grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen
in iets rondtasten grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen
rommelen grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln
snuffelen grabbeln; grapschen; grapsen; herumkramen; kramen; rummeln; schachern; stöbern; wühlen beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; durchsuchen; fahnden; grasen; herumschnüffeln; nachforschen; schnüffeln; sichern; spionieren; spähen; spüren; suchen; wittern

Synoniemen voor "kramen":