Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor kreiseln (Duits) in het Nederlands

kreiseln:

kreiseln werkwoord (kreisele, kreiselst, kreiselt, kreiselte, kreiseltet, gekreiselt)

  1. kreiseln (herumdrehen; sich drehen; wirbeln; herumwirbeln)
    draaien; tollen; rondtollen
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • tollen werkwoord (tol, tolt, tolde, tolden, getold)
    • rondtollen werkwoord (tol rond, tolt rond, tolde rond, tolden rond, rondgetold)
  2. kreiseln (wirbeln; sich drehen)
    wervelen; kolken; wielen
    • wervelen werkwoord (wervel, wervelt, wervelde, wervelden, gewerveld)
    • kolken werkwoord (kolk, kolkt, kolkte, kolkten, gekolkt)
    • wielen werkwoord (wiel, wielt, wielde, wielden, gewield)
  3. kreiseln (umdrehen; kehren; drehen; )
    keren; draaien; omdraaien; wenden
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • omdraaien werkwoord (draai om, draait om, draaide om, draaiden om, omgedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
  4. kreiseln (wirbeln; drehen; winden; )
    draaien; kolken; ronddraaien
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • kolken werkwoord (kolk, kolkt, kolkte, kolkten, gekolkt)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)

Conjugations for kreiseln:

Präsens
  1. kreisele
  2. kreiselst
  3. kreiselt
  4. kreiselen
  5. kreiselt
  6. kreiselen
Imperfekt
  1. kreiselte
  2. kreiseltest
  3. kreiselte
  4. kreiselten
  5. kreiseltet
  6. kreiselten
Perfekt
  1. habe gekreiselt
  2. hast gekreiselt
  3. hat gekreiselt
  4. haben gekreiselt
  5. habt gekreiselt
  6. haben gekreiselt
1. Konjunktiv [1]
  1. kreisele
  2. kreiselest
  3. kreisele
  4. kreiselen
  5. kreiselet
  6. kreiselen
2. Konjunktiv
  1. kreiselte
  2. kreiseltest
  3. kreiselte
  4. kreiselten
  5. kreiseltet
  6. kreiselten
Futur 1
  1. werde kreiseln
  2. wirst kreiseln
  3. wird kreiseln
  4. werden kreiseln
  5. werdet kreiseln
  6. werden kreiseln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kreiseln
  2. würdest kreiseln
  3. würde kreiseln
  4. würden kreiseln
  5. würdet kreiseln
  6. würden kreiseln
Diverses
  1. kreisel!
  2. kreiselt!
  3. kreiselen Sie!
  4. gekreiselt
  5. kreiselnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kreiseln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien Drehen
wielen Räder
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien ausreden; drechseln; drehen; eindrehen; herumdrehen; herumwirbeln; heucheln; kehren; kreiseln; mit dem Kreisel spielen; quirlen; rieseln; rollen; schwenken; sich drehen; sichdrehen; strudeln; stöbern; säuseln; umdrehen; wenden; winden; wirbeln Zweifingerdrehung; drehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; kehren; kugeln; rollen; rotieren; schwenken; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen; wenden
keren drehen; eindrehen; herumdrehen; kehren; kreiseln; schwenken; umdrehen; wenden drehen; herumdrehen; kehren; schwenken; umdrehen; umkehren; wenden
kolken ausreden; drechseln; drehen; herumdrehen; herumwirbeln; heucheln; kreiseln; mit dem Kreisel spielen; quirlen; rieseln; rollen; schwenken; sich drehen; sichdrehen; strudeln; stöbern; säuseln; winden; wirbeln
omdraaien drehen; eindrehen; herumdrehen; kehren; kreiseln; schwenken; umdrehen; wenden
ronddraaien ausreden; drechseln; drehen; herumdrehen; herumwirbeln; heucheln; kreiseln; mit dem Kreisel spielen; quirlen; rieseln; rollen; schwenken; sichdrehen; strudeln; stöbern; säuseln; winden; wirbeln drehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; kehren; kugeln; rollen; rotieren; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen
rondtollen herumdrehen; herumwirbeln; kreiseln; sich drehen; wirbeln
tollen herumdrehen; herumwirbeln; kreiseln; sich drehen; wirbeln
wenden drehen; eindrehen; herumdrehen; kehren; kreiseln; schwenken; umdrehen; wenden drehen; herumdrehen; kehren; schwenken; sich drehen; umdrehen; umkehren; wenden
wervelen kreiseln; sich drehen; wirbeln
wielen kreiseln; sich drehen; wirbeln