Duits

Uitgebreide vertaling voor kurieren (Duits) in het Nederlands

kurieren:

kurieren werkwoord (kuriere, kurierst, kuriert, kurierte, kuriertet, kuriert)

  1. kurieren (genesen; gesunden)
    genezen; cureren
    • genezen werkwoord (genees, geneest, genas, genazen, genezen)
    • cureren werkwoord (cureer, cureert, cureerde, cureerden, gecureerd)
  2. kurieren (genesen; gesunden; sichbessern)
    genezen van ziekte; helen
  3. kurieren (gesunden; genesen)
    genezen; gezond worden; beteren; helen
    • genezen werkwoord (genees, geneest, genas, genazen, genezen)
    • gezond worden werkwoord (word gezond, wordt gezond, werd gezond, werden gezond, gezond geworden)
    • beteren werkwoord (beter, betert, beterde, beterden, gebeterd)
    • helen werkwoord (heel, heelt, heelde, heelden, geheeld)
  4. kurieren (gesunden; heilen; genesen)
    gezond maken
    • gezond maken werkwoord (maak gezond, maakt gezond, maakte gezond, maakten gezond, gezond gemaakt)
  5. kurieren (sichbessern; verbessern; aufbessern; )
    beteren; leven beteren

Conjugations for kurieren:

Präsens
  1. kuriere
  2. kurierst
  3. kuriert
  4. kurieren
  5. kuriert
  6. kurieren
Imperfekt
  1. kurierte
  2. kuriertest
  3. kurierte
  4. kurierten
  5. kuriertet
  6. kurierten
Perfekt
  1. habe kuriert
  2. hast kuriert
  3. hat kuriert
  4. haben kuriert
  5. habt kuriert
  6. haben kuriert
1. Konjunktiv [1]
  1. kuriere
  2. kurierest
  3. kuriere
  4. kurieren
  5. kurieret
  6. kurieren
2. Konjunktiv
  1. kurierte
  2. kuriertest
  3. kurierte
  4. kurierten
  5. kuriertet
  6. kurierten
Futur 1
  1. werde kurieren
  2. wirst kurieren
  3. wird kurieren
  4. werden kurieren
  5. werdet kurieren
  6. werden kurieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kurieren
  2. würdest kurieren
  3. würde kurieren
  4. würden kurieren
  5. würdet kurieren
  6. würden kurieren
Diverses
  1. kurier!
  2. kuriert!
  3. kurieren Sie!
  4. kuriert
  5. kurierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kurieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gezond worden Besserung; Genesung; Gesundung; Heilung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beteren aufbessern; bessern; genesen; gesunden; kurieren; sichbessern; verbessern abhelfen; aufbessern; ausbauen; ausbessern; berichtigen; bessern; ergänzen; erneuern; korrigieren; renovieren; verbessern; vervollkommnen
cureren genesen; gesunden; kurieren
genezen genesen; gesunden; kurieren
genezen van ziekte genesen; gesunden; kurieren; sichbessern
gezond maken genesen; gesunden; heilen; kurieren
gezond worden genesen; gesunden; kurieren
helen genesen; gesunden; kurieren; sichbessern gestohlene Ware verkaufen; hehlen
leven beteren aufbessern; bessern; genesen; gesunden; kurieren; sichbessern; verbessern
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genezen gesund

Synoniemen voor "kurieren":


Wiktionary: kurieren


Cross Translation:
FromToVia
kurieren genezen cure — to restore to health
kurieren genezen; helen; behandelen; cureren guérirdélivrer d’un mal physique.
kurieren beter worden; genezen; helen; behandelen; cureren guérir — Se délivrer d’un mal physique.
kurieren behartigen; verzorgen; behandelen; cureren; verplegen; zorgen soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.