Duits

Uitgebreide vertaling voor packen (Duits) in het Nederlands

packen:

packen werkwoord (packe, packst, packt, packte, packtet, gepackt)

  1. packen (ergreifen; greifen; fangen; )
    grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten; klauwen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
    • vangen werkwoord (vang, vangt, ving, vingen, gevangen)
    • verstrikken werkwoord (verstrik, verstrikt, verstrikte, verstrikten, verstrikt)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • klauwen werkwoord (klauw, klauwt, klauwde, klauwden, geklauwd)
  2. packen (verwenden; benutzen; anwenden; )
    nemen
    – het grijpen of tevoorschijn halen 1
    • nemen werkwoord (neem, neemt, nam, namen, genomen)
      • neem maar een koekje hoor!1
    pakken
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
  3. packen (festgreifen; anpacken; fassen; greifen; begreifen)
    grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vatten; vastpakken; vastnemen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • beetgrijpen werkwoord
    • vastgrijpen werkwoord (grijp vast, grijpt vast, greep vast, grepen vast, vastgegrepen)
    • beetnemen werkwoord (neem beet, neemt beet, nam beet, namen beet, beetgenomen)
    • beetpakken werkwoord (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • vastpakken werkwoord (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • vastnemen werkwoord (neem vast, neemt vast, nam vast, namen vast, vastgenomen)
  4. packen (Abnormal intrigieren; grabbeln; backen; )
    obsederen
    • obsederen werkwoord (obsedeer, obsedeert, obsedeerde, obsedeerden, geobsedeerd)
  5. packen
    inpakken
    • inpakken werkwoord (pak in, pakt in, pakte in, pakten in, ingepakt)

Conjugations for packen:

Präsens
  1. packe
  2. packst
  3. packt
  4. packen
  5. packt
  6. packen
Imperfekt
  1. packte
  2. packtest
  3. packte
  4. packten
  5. packtet
  6. packten
Perfekt
  1. habe gepackt
  2. hast gepackt
  3. hat gepackt
  4. haben gepackt
  5. habt gepackt
  6. haben gepackt
1. Konjunktiv [1]
  1. packe
  2. packest
  3. packe
  4. packen
  5. packet
  6. packen
2. Konjunktiv
  1. packte
  2. packtest
  3. packte
  4. packten
  5. packtet
  6. packten
Futur 1
  1. werde packen
  2. wirst packen
  3. wird packen
  4. werden packen
  5. werdet packen
  6. werden packen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde packen
  2. würdest packen
  3. würde packen
  4. würden packen
  5. würdet packen
  6. würden packen
Diverses
  1. pack!
  2. packt!
  3. packen Sie!
  4. gepackt
  5. packend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor packen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpakken Anfassen; Anpacken
beetnemen Festnehmen; Festpacken
beetpakken Anfassen; Anpacken; Festnehmen; Festpacken
grijpen Arestieren
vastpakken Festnehmen; Festpacken
vatten Begreifen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpakken anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen annehmen; anpacken; durchgreifen; von anpacken wissen; zugreifen; zulangen
beetgrijpen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; zugreifen
beetnemen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen foppen; zum Narren halten; zum besten haben
beetpakken anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; zugreifen
grijpen abfangen; anpacken; begreifen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; grapschen; greifen; klemmen; krallen; wegkappern; zugreifen; zulangen
inpakken packen charmieren; einpacken; einschlagen; einwickeln; verpacken; wickeln
klauwen abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten
nemen anwenden; benutzen; erfassen; gebrauchen; handhaben; hantieren; nehmen; packen; verwenden
obsederen Abnormal intrigieren; ausspielen; backen; ballen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erobern; erwischen; fangen; fassen; faszinieren; fesseln; festnehmen; gehen; grabbeln; greifen; hervorholen; intrigieren; kappen; knutschen; kriegen; packen; schmieden; verhaften
pakken abfangen; anwenden; benutzen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; gebrauchen; greifen; handhaben; hantieren; kriegen; nehmen; packen; verhaften; verwenden; verwickeln; überlisten bekommen; holen
vangen abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten abfangen; bestricken; etwas bekommen; fesseln; grabbeln; greifen; hervorholen
vastgrijpen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen
vastnemen anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen
vastpakken anpacken; begreifen; fassen; festgreifen; greifen; packen anfassen; anpacken; fassen; festgreifen; festhalten; greifen; zugreifen
vatten abfangen; anpacken; begreifen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festgreifen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten einsperren; fesseln; festnehmen; verhaften
verstrikken abfangen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erwischen; fangen; fassen; festnehmen; greifen; kriegen; packen; verhaften; verwickeln; überlisten

Synoniemen voor "packen":


Wiktionary: packen


Cross Translation:
FromToVia
packen inpakken; omhullen; verpakken wrap up — To fold and secure something to be the cover or protection
packen vatten; grijpen; halen; inslaan; teisteren; beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; bemachtigen; aangrijpen; vastgrijpen saisir — Prendre vivement.

Verwante vertalingen van packen