Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal pfuschen

Vertaal pfuschen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. pfuschen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor pfuschen (Duits) in het Nederlands

pfuschen:

pfuschen werkwoord (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)

  1. pfuschen (stümpern; fummeln)
    rotzooien; klooien; aanklooien
    • rotzooien werkwoord (rotzooi, rotzooit, rotzooide, rotzooiden, gerotzooid)
    • klooien werkwoord (klooi, klooit, klooide, klooiden, geklooid)
    • aanklooien werkwoord
  2. pfuschen (stümpern)
    knoeien; klunzen; klungelen; prutsen; stuntelen
    • knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
    • klunzen werkwoord (kluns, klunst, klunsde, klunsden, geklunsd)
    • klungelen werkwoord (klungel, klungelt, klungelde, klungelden, geklungeld)
    • prutsen werkwoord (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)
    • stuntelen werkwoord (stuntel, stuntelt, stuntelde, stuntelden, gestunteld)
  3. pfuschen (sudeln)
    modderen
    • modderen werkwoord (modder, moddert, modderde, modderden, gemodderd)
  4. pfuschen (herumpfuschen; basteln; stümpern; )
    prutsen; aanmodderen; rommelen
    • prutsen werkwoord (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)
    • aanmodderen werkwoord
    • rommelen werkwoord (rommel, rommelt, rommelde, rommelden, gerommeld)
  5. pfuschen (vor sich hin machen; stümpern; herumkramen; )
    broddelen; prutsen
    • broddelen werkwoord (broddel, broddelt, broddelde, broddelden, gebroddeld)
    • prutsen werkwoord (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)

Conjugations for pfuschen:

Präsens
  1. pfusche
  2. pfuschst
  3. pfuscht
  4. pfuschen
  5. pfuscht
  6. pfuschen
Imperfekt
  1. pfuschte
  2. pfuschtest
  3. pfuschte
  4. pfuschten
  5. pfuschtet
  6. pfuschten
Perfekt
  1. habe gepfuscht
  2. hast gepfuscht
  3. hat gepfuscht
  4. haben gepfuscht
  5. habt gepfuscht
  6. haben gepfuscht
1. Konjunktiv [1]
  1. pfusche
  2. pfuschest
  3. pfusche
  4. pfuschen
  5. pfuschet
  6. pfuschen
2. Konjunktiv
  1. pfuschte
  2. pfuschtest
  3. pfuschte
  4. pfuschten
  5. pfuschtet
  6. pfuschten
Futur 1
  1. werde pfuschen
  2. wirst pfuschen
  3. wird pfuschen
  4. werden pfuschen
  5. werdet pfuschen
  6. werden pfuschen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde pfuschen
  2. würdest pfuschen
  3. würde pfuschen
  4. würden pfuschen
  5. würdet pfuschen
  6. würden pfuschen
Diverses
  1. pfusch!
  2. pfuscht!
  3. pfuschen Sie!
  5. gepfuscht
  6. pfuschend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor pfuschen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanklooien fummeln; pfuschen; stümpern
aanmodderen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln
broddelen herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; stümpern; vor sich hin machen
klooien fummeln; pfuschen; stümpern
klungelen pfuschen; stümpern
klunzen pfuschen; stümpern
knoeien pfuschen; stümpern beflecken; beklecksen; beschmieren; beschmutzen; herumpfuschen; kleckern; manschen; panschen; schmieren; schweinigeln; verschmutzen; verunreinigen
modderen pfuschen; sudeln
prutsen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; vor sich hin machen; wirbeln basteln; handarbeiten; herumbasteln
rommelen baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln grabbeln; herumkramen; kramen; stöbern; wühlen
rotzooien fummeln; pfuschen; stümpern herumpfuschen
stuntelen pfuschen; stümpern

Synoniemen voor "pfuschen":


Wiktionary: pfuschen

Cross Translation:
FromToVia
• pfuschen → verprutsen ↔ botch — to perform (a task) in an unacceptable or incompetent manner
• pfuschen → aanlengen; aanaarden; beunhazen; knoeien; modderen; verhaspelen; verknoeien; verprutsen ↔ gâcher — maçonnerie|fr délayer du plâtre, du mortier avec de l’eau.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0301 seconde
Page rendered in 1.0 seconds