Duits

Uitgebreide vertaling voor taxieren (Duits) in het Nederlands

taxieren:

taxieren werkwoord (taxiere, taxierst, taxiert, taxierte, taxiertet, taxiert)

  1. taxieren (schätzen)
    bepalen; inschatten; schatten; afwegen
    • bepalen werkwoord (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
    • inschatten werkwoord (schat in, schatte in, schatten in, ingeschat)
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  2. taxieren (schätzen; voranschlagen)
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen werkwoord (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
  3. taxieren (veranschlagen; anschlagen)
    taxeren; aanslaan
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
    • aanslaan werkwoord (sla aan, slaat aan, sloeg aan, sloegen aan, aangeslagen)
  4. taxieren (vorschlagen; raten; suggerieren; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord
  5. taxieren (abwägen; veranschlagen; überschlagen; )
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
  6. taxieren (veranschlagen; berechnen; kalkulieren)
    schatten; ramen; begroten
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)

Conjugations for taxieren:

Präsens
  1. taxiere
  2. taxierst
  3. taxiert
  4. taxieren
  5. taxiert
  6. taxieren
Imperfekt
  1. taxierte
  2. taxiertest
  3. taxierte
  4. taxierten
  5. taxiertet
  6. taxierten
Perfekt
  1. habe taxiert
  2. hast taxiert
  3. hat taxiert
  4. haben taxiert
  5. habt taxiert
  6. haben taxiert
1. Konjunktiv [1]
  1. taxiere
  2. taxierest
  3. taxiere
  4. taxieren
  5. taxieret
  6. taxieren
2. Konjunktiv
  1. taxierte
  2. taxiertest
  3. taxierte
  4. taxierten
  5. taxiertet
  6. taxierten
Futur 1
  1. werde taxieren
  2. wirst taxieren
  3. wird taxieren
  4. werden taxieren
  5. werdet taxieren
  6. werden taxieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde taxieren
  2. würdest taxieren
  3. würde taxieren
  4. würden taxieren
  5. würdet taxieren
  6. würden taxieren
Diverses
  1. taxier!
  2. taxiert!
  3. taxieren Sie!
  4. taxiert
  5. taxierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor taxieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen Abwägen; Bedenken
bepalen Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
overwegen Abwägen; Bedenken
schatten Schätzchen; Schätze
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanslaan anschlagen; taxieren; veranschlagen
adviseren anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen advisieren; anpreisen; empfehlen; konsultieren; raten
afwegen abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen abwegen; abwägen; aussetzen; auswegen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; mit sorge betrachten; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen
begroten berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen kalkulieren; veranschlagen
bepalen schätzen; taxieren ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; umschreiben
beramen schätzen; taxieren; voranschlagen einen Plan entwerfen; nachdenken; nachsinnen über; planen; sich ausdenken; sinnen
iets aanraden anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen
ingeven anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen anordnen; anregen; antreiben; aufjagen; begeistern; diktieren; einflößen; einflüstern; eingeben; einhelfen; forttreiben; geben; inspirieren; jemandem etwas verabreichen; nötigen; prophezeien; raten; soufflieren; suggerieren; verabreichen; verordnen; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorschreiben; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; zuraten
inschatten schätzen; taxieren
overdenken abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen ausdenken; aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; brüten; erfinden; ernennen; ersinnen; erwägen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; reflektieren; sich ausdenken; sinnen; spekulieren; überdenken; überlegen
overwegen abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen Sitzung halten; abwägen; aussetzen; bedenken; beraten; beratschlagen; beschauen; betrachten; eine Versammlung abhalten; ernennen; erwägen; konferieren; reflektieren; sich beraten; sichberaten; spekulieren; tagen; überdenken; überlegen
raden anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen Vermutung anstellen; annehmen; glauben; mutmaßen; schätzen; vermuten
ramen berechnen; kalkulieren; schätzen; taxieren; veranschlagen; voranschlagen achten; berechnen
schatten berechnen; kalkulieren; schätzen; taxieren; veranschlagen; voranschlagen achten; berechnen
suggereren anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen suggerieren
taxeren anschlagen; schätzen; taxieren; veranschlagen; voranschlagen

Synoniemen voor "taxieren":