Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. trauern:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor trauern (Duits) in het Nederlands

trauern:

trauern werkwoord (trauere, trauerst, trauert, trauerte, trauertet, getrauert)

  1. trauern (betrübt sein)
    verdriet hebben; bedroefd zijn; treuren
    • verdriet hebben werkwoord (heb verdriet, hebt verdriet, had verdriet, hadden verdriet, verdriet gehad)
    • bedroefd zijn werkwoord (ben bedroefd, bent bedroefd, was bedroefd, waren bedroefd, bedroefd geweest)
    • treuren werkwoord (treur, treurt, treurde, treurden, getreurd)
  2. trauern (betrauern; beweinen)
    rouwen; in de rouw zijn; bewenen
    • rouwen werkwoord (rouw, rouwt, rouwde, rouwden, gerouwd)
    • in de rouw zijn werkwoord (ben in de rouw, bent in de rouw, is in de rouw, was in de rouw, waren in de rouw, in de rouw geweest)
    • bewenen werkwoord (beween, beweent, beweende, beweenden, beweend)
  3. trauern
    rouwklagen
    • rouwklagen werkwoord (rouwklaag, rouwklaagt, rouwklaagde, rouwklaagden, gerouwklaagd)
  4. trauern
    rouw dragen
    • rouw dragen werkwoord (draag rouw, draagt rouw, droeg rouw, droegen rouw, rouw gedragen)

Conjugations for trauern:

Präsens
  1. trauere
  2. trauerst
  3. trauert
  4. traueren
  5. trauert
  6. traueren
Imperfekt
  1. trauerte
  2. trauertest
  3. trauerte
  4. trauerten
  5. trauertet
  6. trauerten
Perfekt
  1. habe getrauert
  2. hast getrauert
  3. hat getrauert
  4. haben getrauert
  5. habt getrauert
  6. haben getrauert
1. Konjunktiv [1]
  1. trauere
  2. trauerest
  3. trauere
  4. traueren
  5. traueret
  6. traueren
2. Konjunktiv
  1. trauerte
  2. trauertest
  3. trauerte
  4. trauerten
  5. trauertet
  6. trauerten
Futur 1
  1. werde trauern
  2. wirst trauern
  3. wird trauern
  4. werden trauern
  5. werdet trauern
  6. werden trauern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde trauern
  2. würdest trauern
  3. würde trauern
  4. würden trauern
  5. würdet trauern
  6. würden trauern
Diverses
  1. trauer!
  2. trauert!
  3. traueren Sie!
  4. getrauert
  5. trauernd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor trauern:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedroefd zijn betrübt sein; trauern
bewenen betrauern; beweinen; trauern beweinen
in de rouw zijn betrauern; beweinen; trauern
rouw dragen trauern
rouwen betrauern; beweinen; trauern
rouwklagen trauern
treuren betrübt sein; trauern
verdriet hebben betrübt sein; trauern

Synoniemen voor "trauern":


Wiktionary: trauern

trauern
verb
  1. sich wegen eines Verlustes in gedrückter Stimmung, Verfassung befinden
trauern
verb
  1. de emotionele nasleep van het overlijden van een geliefd persoon
  2. verdrietige gevoelens koesteren, vaak na het verlies van iemand of iets

Cross Translation:
FromToVia
trauern treuren; rouwen mourn — express sadness for, grieve over