Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal umschlagen

Vertaal umschlagen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. umschlagen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor umschlagen (Duits) in het Nederlands

umschlagen:

umschlagen werkwoord (schlage um, schlägst um, sclägt um, schlug um, schugt um, umgeschlagen)

  1. umschlagen (zu Boden schlagen; hinabstürzen; niederfallen)
    omslaan; vloeren; iemand neerslaan
    • omslaan werkwoord (sla om, slaat om, sloeg om, sloegen om, omgeslagen)
    • vloeren werkwoord (vloer, vloert, vloerde, vloerden, gevloerd)
    • iemand neerslaan werkwoord
  2. umschlagen (umblättern)
    omslaan; ombladeren; omkeren
    • omslaan werkwoord (sla om, slaat om, sloeg om, sloegen om, omgeslagen)
    • ombladeren werkwoord (blader om, bladert om, bladerde om, bladerden om, omgebladerd)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
  3. umschlagen (kippen; kentern)
    omklappen
    • omklappen werkwoord (klap om, klapt om, klapte om, klapten om, omgeklapt)
  4. umschlagen (plötzlich verändern)
    plotseling veranderen; omslaan
  5. umschlagen (Bäume fällen; kappen; umhauen; )
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen werkwoord (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • bomen kappen werkwoord
    • vellen werkwoord (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken werkwoord (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)
  6. umschlagen (niederschlagen; zu Boden schlagen; umkippen; auseinandernehmen)
    neerslaan; onderuithalen; omslaan; vloeren
    • neerslaan werkwoord (sla neer, slaat neer, sloeg neer, sloegen neer, neergeslagen)
    • onderuithalen werkwoord (haal onderuit, haalt onderuit, haalde onderuit, haalden onderuit, onderuit gehaald)
    • omslaan werkwoord (sla om, slaat om, sloeg om, sloegen om, omgeslagen)
    • vloeren werkwoord (vloer, vloert, vloerde, vloerden, gevloerd)
  7. umschlagen (kentern)
    kapseizen
    • kapseizen werkwoord (kapseis, kapseist, kapseisde, kapseisden, gekapseisd)
  8. umschlagen (sich einwickeln; umkippen; kentern)
    omslaan; om het lijf slaan
  9. umschlagen (umkippen)
    omverslaan
    • omverslaan werkwoord (sla omver, slaat omver, sloeg omver, sloegen omver, omver geslagen)

Conjugations for umschlagen:

Präsens
  1. schlage um
  2. schlägst um
  3. sclägt um
  4. schlagen um
  5. schlagt um
  6. schlagen um
Imperfekt
  1. schlug um
  2. schlugst um
  3. schlug um
  4. schlugen um
  5. schugt um
  6. schlugen um
Perfekt
  1. habe umgeschlagen
  2. hast umgeschlagen
  3. hat umgeschlagen
  4. haben umgeschlagen
  5. habt umgeschlagen
  6. haben umgeschlagen
1. Konjunktiv [1]
  1. schlage um
  2. schlagest um
  3. schlage um
  4. schlagen um
  5. schlaget um
  6. schlagen um
2. Konjunktiv
  1. schlüge um
  2. schlügest um
  3. schlüge um
  4. schlügen um
  5. schlüget um
  6. schlügen um
Futur 1
  1. werde umschlagen
  2. wirst umschlagen
  3. wird umschlagen
  4. werden umschlagen
  5. werdet umschlagen
  6. werden umschlagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde umschlagen
  2. würdest umschlagen
  3. würde umschlagen
  4. würden umschlagen
  5. würdet umschlagen
  6. würden umschlagen
Diverses
  1. schlag um!
  2. schlagt um!
  3. schlagen Sie um!
  5. umgeschlagen
  6. umschlagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor umschlagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakken Schuhabsätze
houwen Schmisse
kappen Aufhören; Ausscheiden; Umhacken; Umhauen
kapseizen Kentern
omhakken Umhacken; Umhauen
onderuithalen Erniedrigen; Herunter machen; Runter machen
vellen Bälge; Umhacken; Umhauen; Umsägen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomen kappen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
hakken Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen feinhacken; hacken; hobeln; in Stücke hacken
houwen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
iemand neerslaan hinabstürzen; niederfallen; umschlagen; zu Boden schlagen
kappen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen einschneiden; knipsen; schneiden
kapseizen kentern; umschlagen
neerslaan auseinandernehmen; niederschlagen; umkippen; umschlagen; zu Boden schlagen
om het lijf slaan kentern; sich einwickeln; umkippen; umschlagen
ombladeren umblättern; umschlagen
omhakken Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
omkeren umblättern; umschlagen etwas umdrehen; herumdrehen; herumschwenken; kehren; umdrehen; umkehren; umsetzen; umstellen; umwandeln; umwenden; verdrehen; verkehren; verwandeln
omklappen kentern; kippen; umschlagen
omslaan auseinandernehmen; hinabstürzen; kentern; niederfallen; niederschlagen; plötzlich verändern; sich einwickeln; umblättern; umkippen; umschlagen; zu Boden schlagen
omverslaan umkippen; umschlagen
onderuithalen auseinandernehmen; niederschlagen; umkippen; umschlagen; zu Boden schlagen tackeln
plotseling veranderen plötzlich verändern; umschlagen
vellen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
vloeren auseinandernehmen; hinabstürzen; niederfallen; niederschlagen; umkippen; umschlagen; zu Boden schlagen

Synoniemen voor "umschlagen":


Wiktionary: umschlagen

Cross Translation:
FromToVia
• umschlagen → omstoten ↔ upset — tip, overturn







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0370 seconde
Page rendered in 1.0 seconds