Duits

Uitgebreide vertaling voor veranschlagen (Duits) in het Nederlands

veranschlagen:

veranschlagen werkwoord (veranschlage, veranschlägst, veränschagt, veranschlug, veranschlugt, verangeschlagen)

  1. veranschlagen (taxieren; anschlagen)
    taxeren; aanslaan
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
    • aanslaan werkwoord (sla aan, slaat aan, sloeg aan, sloegen aan, aangeslagen)
  2. veranschlagen (kalkulieren)
    berekenen; begroten
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  3. veranschlagen (berechnen; kalkulieren; taxieren)
    schatten; ramen; begroten
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  4. veranschlagen (berechnen; kalkulieren; ausarbeiten; überschlagen)
    berekenen; becijferen; uitwerken; calculeren; uitrekenen
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • becijferen werkwoord (becijfer, becijfert, becijferde, becijferden, becijferd)
    • uitwerken werkwoord (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)
    • calculeren werkwoord (calculeer, calculeert, calculeerde, calculeerden, gecalculeerd)
    • uitrekenen werkwoord (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)
  5. veranschlagen (abwägen; überschlagen; ausmachen; )
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
  6. veranschlagen (vorschlagen; raten; suggerieren; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord

Conjugations for veranschlagen:

Präsens
  1. veranschlage
  2. veranschlägst
  3. veränschagt
  4. veranschlagen
  5. veranschlagt
  6. veranschlagen
Imperfekt
  1. veranschlug
  2. veranschlugst
  3. veranschlug
  4. veranschlugen
  5. veranschlugt
  6. veranschlugen
Perfekt
  1. habe verangeschlagen
  2. hast verangeschlagen
  3. hat verangeschlagen
  4. haben verangeschlagen
  5. habt verangeschlagen
  6. haben verangeschlagen
1. Konjunktiv [1]
  1. veranschlage
  2. veranschlagest
  3. veranschlage
  4. veranschlagen
  5. veranschlaget
  6. veranschlagen
2. Konjunktiv
  1. veranschlüge
  2. veranschlügest
  3. veranschlüge
  4. veranschlügen
  5. veranschlüget
  6. veranschlügen
Futur 1
  1. werde veranschlagen
  2. wirst veranschlagen
  3. wird veranschlagen
  4. werden veranschlagen
  5. werdet veranschlagen
  6. werden veranschlagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde veranschlagen
  2. würdest veranschlagen
  3. würde veranschlagen
  4. würden veranschlagen
  5. würdet veranschlagen
  6. würden veranschlagen
Diverses
  1. veranschlag!
  2. veranschlagt!
  3. veranschlagen Sie!
  4. verangeschlagen
  5. veranschlagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor veranschlagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen Abwägen; Bedenken
overwegen Abwägen; Bedenken
schatten Schätzchen; Schätze
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanslaan anschlagen; taxieren; veranschlagen
adviseren anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen advisieren; anpreisen; empfehlen; konsultieren; raten
afwegen abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen abwegen; abwägen; aussetzen; auswegen; bedenken; beschauen; betrachten; ernennen; erwägen; mit sorge betrachten; reflektieren; schätzen; spekulieren; taxieren; überdenken; überlegen
becijferen ausarbeiten; berechnen; kalkulieren; veranschlagen; überschlagen
begroten berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen
berekenen ausarbeiten; berechnen; kalkulieren; veranschlagen; überschlagen achten; berechnen
calculeren ausarbeiten; berechnen; kalkulieren; veranschlagen; überschlagen
iets aanraden anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen
ingeven anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen anordnen; anregen; antreiben; aufjagen; begeistern; diktieren; einflößen; einflüstern; eingeben; einhelfen; forttreiben; geben; inspirieren; jemandem etwas verabreichen; nötigen; prophezeien; raten; soufflieren; suggerieren; verabreichen; verordnen; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorschreiben; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; zuraten
overdenken abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen ausdenken; aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; brüten; erfinden; ernennen; ersinnen; erwägen; grübeln; nachdenken; nachdenken über; nachsinnen über; nachsinnenüber; phantasieren; reflektieren; sich ausdenken; sinnen; spekulieren; überdenken; überlegen
overwegen abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen Sitzung halten; abwägen; aussetzen; bedenken; beraten; beratschlagen; beschauen; betrachten; eine Versammlung abhalten; ernennen; erwägen; konferieren; reflektieren; sich beraten; sichberaten; spekulieren; tagen; überdenken; überlegen
raden anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen Vermutung anstellen; annehmen; glauben; mutmaßen; schätzen; vermuten
ramen berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen achten; berechnen; schätzen; taxieren; voranschlagen
schatten berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen achten; berechnen; schätzen; taxieren; voranschlagen
suggereren anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen suggerieren
taxeren anschlagen; taxieren; veranschlagen schätzen; taxieren; voranschlagen
uitrekenen ausarbeiten; berechnen; kalkulieren; veranschlagen; überschlagen
uitwerken ausarbeiten; berechnen; kalkulieren; veranschlagen; überschlagen ausarbeiten; genauerumschreiben

Synoniemen voor "veranschlagen":

  • ansetzen; einplanen

Wiktionary: veranschlagen

veranschlagen
verb
  1. den Wert einer Größe im Voraus abschätzen